Vorige week presenteerde Deutsche Telekom zijn nieuwste tak: T-Systems. Deze ict-grootmacht – de tweede in Europa – is ontstaan uit de samensmelting van de ict-activiteiten van Deutsche Telekom en het van Daimler Chrysler overgenomen Debis Systemhaus. Het telecomconcern heeft hoge verwachtingen van zijn herboren dochter. Over drie jaar moet het bedrijf tot de wereldtop van ict-dienstverleners behoren.
Op de persconferentie in Berlijn straalde het directieteam van T-Systems veel zelfvertrouwen uit. De heren hadden de mond vol van wereldwijd speler zijn en overal ter wereld de klanten kunnen ondersteunen. Vreemd genoeg was de voertaal Duits en ook de voorbeelden van grote klanten klonken erg Duits (behalve Deutsche Telekom en Daimler Chrysler bijvoorbeeld Lufthansa, Dresdner Bank, SAT1, VW, Frankfurter Flughafen). Een Moskouse journalist stelde per ongeluk een vraag in het Russisch, waarna het directieteam direct in de stress schoot. Op mijn vraag of T-Systems niet te Duits is om een wereldwijde it-speler te worden, werd wat gemonkeld. "U weet toch wel dat Duitsland deel uitmaakt van de wereld. Bovendien ben ik een Oostenrijker", reageerde bestuursvoorzitter Huffnagl korzelig.
Toch blijft de constatering dat T-Systems eerder een groot ict-bedrijf is dat Duitse klanten wereldwijd ondersteunt dan een echte wereldwijde speler, zoals IBM, Accenture, EDS, CSC of Fujitsu. Niet voor niets zijn dat alle Amerikaanse of Japanse bedrijven. Europese ict-firma’s met mondiale aspiraties blijken keer op keer te veel gebonden aan hun moederland of moederfirma om een eigen koers te kunnen varen. Denk aan Bull, Siemens, Atos, Origin, SAP of Software AG. En niet te vergeten de klunzige presentaties in steenkolenengels van Baan in het buitenland. Ook bij T-Systems zal het nog lang duren eer het Duitse karakter internationale trekken krijgt. Doorgaans maken kinderen de overspannen verwachtingen van hun ouders niet waar.