Als we glasvezelnetwerken in de buitengebieden haalbaar willen maken, dienen de plannen gebaseerd te zijn op realistische aantallen aansluitingen. Hiermee voorkomen we zinloze vraagbundelingstrajecten, en wordt de slagingskans van goed doordachte plannen een stuk groter.
Er lijkt geen discussie over: Internet heeft iedereen nodig en gaat niet meer weg. We gaan er inmiddels van uit dat zowel zakelijk als privé het Internet hét universele communicatie medium is. Een internetverbinding moet snel genoeg zijn voor de nabije én de verre toekomst en een glasvezelverbinding is hiervoor de meest optimale oplossing.
Niet overal
Ook al is Nederland dicht bevolkt, er zijn nog steeds heel veel adressen die niet op een snelle glasvezelverbinding kunnen rekenen. De aanleg is nu eenmaal duur en zal ondanks nieuwe uitvindingen ook niet veel goedkoper worden. De commerciële partijen leggen geen glasvezel aan als het te duur is en als ze er niets/te weinig aan kunnen verdienen. Dit geldt met name voor het buitengebied, de afgelegen delen van ons land waar de aanleg van glasvezel vaak extreem duur uitpakt.
Omdat de ‘markt’ op deze adressen geen glasvezel aanlegt, zijn er inmiddels heel veel initiatieven ontstaan vanuit de lokale overheid, (groepen van) particulieren of vanuit bedrijven of coöperaties, allemaal met het doel om ook in de zogenaamde ‘witte gebieden’ een glasvezelverbindingen te realiseren. Maar ondanks de bestaande behoefte slagen veel van die initiatieven niet. Waar ligt dat aan?
Laten we eerst kijken naar de uitspraak dat iedereen snel Internet nodig heeft. Dat lijkt een waarheid als een koe maar dat is het niet. Een bepaald deel van de bevolking kan (voorlopig) prima leven zonder snel Internet, laat staan supersnel Internet. Mijn ervaring leert dat dit op dit moment wel 20 procent tot 30 procent van alle adressen in deze gebieden betreft. Daarnaast is er een grote groep die weliswaar behoefte heeft aan snel(ler) internet maar niet bereid is om de meerkosten voor het gebruik van glasvezel te betalen. Deze groep kan ook wel 20 procent tot 30 procent van alle adressen omvatten. Tenslotte is er dan de groep die nú behoefte heeft aan snel internet en ook bereid is om de bijbehorend kosten te betalen. Ook hier is inmiddels best wat ervaring mee en daarom weten we dat dit doorgaans zo’n 40 procent tot 60 procent van alle adressen betreft.
Niemand buitensluiten
Waar gaan veel initiatieven van uit? Van de mooie sociale gedachte dat niemand buitengesloten kan worden en alle adressen dus van een glasvezelaansluiting voorzien moeten worden. Dat klinkt nobel en uiteraard streven bestuurders hier naar. De meeste business cases gaan dan ook uit van het aansluiten van 100 procent van alle adressen en een deelname van meestal 50 procent tot 70 procent met uitzonderingen tot zelfs 90 procent! Op grond van het bovenstaande is duidelijk dat dit heel vaak niet haalbaar is: 40 procent tot 60 procent van de adressen is er op dit moment niet aan toe.
Dit betekent dan wel dat indien er toch aangelegd wordt een groot deel van alle aansluitingen (voorlopig of voor altijd) werkeloos in de grond ligt. En dat is nog niet zo erg, maar deze aansluitingen leveren zo uiteraard geen eurocent aan inkomsten op. Hiermee gaan de meeste business cases voor witte gebieden dan ook onderuit, waardoor ofwel de aanleg niet doorgaat ofwel het glasvezelinitiatief in financieel slecht weer terecht komt.
Als we glasvezel netwerken in de buitengebieden haalbaar willen maken, dan ligt de conclusie voor de hand: sluit niet direct alle adressen aan, maar alleen die adressen die nú aangesloten willen worden en die bereid zijn de abonnementskosten hiervoor op te brengen. Als de glasvezel ambities voor witte gebieden op die manier aangepast worden, zullen er heel wat meer plannen haalbaar blijken te zijn.