Microsoft stapt voor het aankomende Windows Server 2016 over op een nieuw prijsmodel. Licentiekosten per processorsocket gaan het raam uit. De reden: gelijkschakeling tussen het cloud en on-premise aanbod van Microsoft. Voor enkele gebruikers een kostenstijging, voor de meeste niet.
De 2016-versie van Windows Server is nog volop in ontwikkeling binnen Microsoft. De vierde bèta release (officieel Technical Preview geheten) is net vorige maand uitgebracht. Daarmee volgt het krap meer dan één jaar na de allereerste preview, die tegelijk uitkwam met de eerste technical preview van Microsofts beheeromgeving System Center.
Cores in plaats van sockets
Terwijl de software zelf nog aan wijzigingen onderhevig is, voert Microsoft ook veranderingen door voor het prijsmodel van zijn serverbesturingssysteem. De leverancier stapt af van het model waarbij licentiekosten worden berekend op basis van het aantal processors in een server. In plaats van licenties op basis van het aantal sockets gaat Microsoft over op kostencalculatie aan de hand van het aantal processorcores dat een computer heeft.
Hiermee brengt Microsoft Server 2016 in lijn met de licentieconstructies voor cloudgebruik van zijn serversoftware. Daarbij berekent het ook kosten per processorcore, die dan dienst doet voor virtuele servers in cloudomgeving Azure. Ruim tien jaar geleden, bij de opkomst van dualcore voor de x86-servermarkt, heeft Microsoft zich onderscheiden van concurrenten als Oracle door licentiekosten per processorsocket te berekenen.
Nu, met de overgang naar per-core licentieberekening, gaat Microsoft ook mee in de trend van serverprocessors met grote aantallen cores per stuk. Hierdoor zijn servers met meer dan twee processorsockets relatief minder in trek bij het gros van de gebruikers. Zo biedt x86-processormaker Intel tegenwoordig Xeon-chips met vier tot wel achttien cores per stuk, ook voor dual-processor servers.
Minimale afname
Microsofts nieuwe serverbesturingssysteem, dat naar verwachting na komende zomer ergens uitkomt, zal verkrijgbaar zijn in licentiepakketten per twee cores. De kosten daarvan zijn dan één achtste van het overeenkomende licentiepakket voor Server 2012. Voor die huidige versie van Windows Server worden licenties per twee processors geleverd.
Verder legt Microsoft minima op voor Server 2016. Elke computer die dat nieuwe besturingssysteem draait, heeft minimaal acht cores per processor nodig, wat dus neerkomt op vier licentiepakketten. Verder geldt er een minimum van zestien cores per computer, ofwel acht licentiepakketten. Dit kan prijsveranderingen met zich meebrengen voor gebruikers.
Prijsstijging voor uitzonderingen
De impact van de prijsveranderingen is beperkt, oordeelt analist Wes Miller van onderzoeksbureau Directions on Microsoft. Hij heeft de licentiewijzigingen opgemerkt in een licentie-FAQ (PDF) van Microsoft. Prijsverhogingen zijn wel aan de orde voor organisaties aan de bovenkant van de servermarkt, die systemen gebruiken met grote aantallen processorcores. Ook geraakt worden klanten die oudere servers gebruiken met veel processors en relatief weinig cores per processor en systeem, laat Miller weten aan ZDnet.
Organisaties die licenties bij Microsoft afnemen via het grootzakelijke software-abonnement Software Assurance krijgen kostenloos de equivalente licenties voor Server 2016. Daarbij houdt de leverancier rekening met de dan van kracht zijnde minima voor cores per processor en per server. Licenties per-processor blijven wel beschikbaar voor klanten die een lopende licentie-overeenkomst hebben, bijvoorbeeld via Enterprise Agreements of Server and Cloud Enrollment. Deze beschikbaarheid geldt voor de looptijd van die huidige overeenkomsten.
Functionele verandering
Naast de verandering in de licensing voert Microsoft nog een wijziging door. Met de komst van Server 2016 keert het bedrijf terug naar de praktijk van verschillende functionaliteiten per verschillende editie van zijn besturingssysteem. Analist Miller spreekt van het ‘re-divergen’ van de verschillende varianten van de serversoftware. Bij Windows Server 2012 was verschil in functionaliteit juist afgeschaft.
De voorganger van het aankomende Server 2016 maakte onderscheid tussen de edities middels het toegestane aantal virtuele installaties (instances) bovenop het eigenlijke besturingssysteem. De voornaamste edities van de 2012-versie, Standaard en Datacenter, zijn gelijk qua features, weet technieuwssite Ars Technica. Standaard staat maximaal twee vm’s van zichzelf toe, terwijl Datacenter een onbeperkt aantal vm’s met Server 2012 mag draaien. Qua licenties zijn beide edities aan te schaffen in ‘pakketten’ die gelden per twee processorsockets.
Datacenter is niet Standaard
Windows Server 2016 brengt de verschillende functionaliteitsniveaus weer terug. De Datacenter-editie krijgt extra mogelijkheden, bijvoorbeeld voor storage-replicatie, virtualisatie op netwerkniveau, en afscherming van virtuele machines waardoor beheerders van het host-besturingssysteem daar niet in kunnen. De Standard Edition moet het zonder deze zwaardere functionaliteit doen. Meer details over de prijzen en licenties voor Server 2016 plus andere edities daarvan wordtenvolgens het licentiedocument van Microsoft in het eerste kwartaal van 2016 bekendgemaakt.