Toen mijn ouders na WO II hun kinderen opvoedden, stond het voorkomen dat zo’n ramp opnieuw mogelijk zou worden, hoog op hun agenda.
Ze volgden enthousiast alles rond Europese samenwerking, en ons werd geleerd contact te hebben met ‘de buren’. Want als je elkaar kent, heb je het minder gemakkelijk over ‘zullie’, en maak je ook minder gemakkelijk ruzie.
Zo had ik op 14-jarige leeftijd allerlei internationale penvrienden. Het goede contact met Frankrijk bleek duurzaam tot op de dag van vandaag, en was er destijds ook niet vreemd aan dat ik als eerste studiekeuze Frans had.
Maar ik weet ook nog heel goed hoe ik als Hollands stadskind raar zat te kijken naar de Franse plattelandsfamilie, de eerste keren dat ik bij hen op vakantie ging. Knoflook eten en koken op een houtgestookt fornuis, dat had ik Amsterdam toen nog niet meegemaakt. Ik moest ook nog wat ouder worden om me te realiseren dat die vader van mijn vriendin als tuinman ook anno 1963 nog voornamelijk in natura werd betaald. En om te snappen wat dat dan weer betekent voor het al dan niet kunnen betalen van benzine dan wel een treinkaartje.
Later kreeg ik nog eens zo’n niet te ontwijken cultuurshock. Dat was toen Origin, waar ik toen werkte, internationaal werd. Ineens bleek dat je heel verschillende vergaderstijlen per nationaliteit kunt hebben en dat de toren van Babel ook van invloed is bij de interpretatie van de notulen. Ook al spreekt en schrijft iedereen goed Engels (dat ‘war’ niet per se ‘oorlog’ betekent dus, van die dingen bedoel ik maar�). Hoewel we al door hadden dat niet alle nieuwe collega’s karnemelk bij de lunch apprecieerden, was het toch wel even wennen aan al die diversiteit.
Gedachten die deze dagen weer door me heen gaan als ik me realiseer hoe groot cultuurverschillen kunnen zijn, en hoe ze tot onbegrip en ook tot diepe haat kunnen leiden. Terrorisme en terreur, je zou bijna heimwee krijgen naar de Koude Oorlog, toen de vijand nog gewoon een gezicht had.
Naties kunnen zich – schijnbaar – terugtrekken achter het bastion van hun valuta, taal, lokale wetten, vlag en nationale gevoelens. Maar binnen ondernemingen die in vele landen werken zijn die vluchtwegen er niet. Integendeel, je bent multinational omdat je in veel landen wilt werken. Dat betekent dat je die markten moet willen begrijpen, en ook dat je niet met louter ‘expatriates’ vanuit een hoofdkwartier kunt werken. Je zult per definitie veel nationaliteiten over de vloer krijgen, en je hele populatie wordt min of meer gemixt.
Dan wordt het dus interessant om te zien hoe ondernemingen met die culturele diversiteit omgaan. En dan zie je ook meteen dat het geen toeval kan zijn dat de eerste grote onderzoeken naar cultuurverschillen binnen organisaties bij grote ondernemingen zijn gedaan, en dat daaromheen hele denkscholen zijn ontstaan. IBM verdient genoemd te worden als één van de eerste bedrijven die zich serieus en publicabel in die materie ging verdiepen 1). Natuurlijk niet alleen uit intellectuele nieuwsgierigheid, maar ook en vooral omdat men zich realiseerde dat cultuurverschillen het samenleven in een organisatie sterk beïnvloeden, en daarmee een kritische succesfactor worden voor je onderneming..
Sindsdien is er veel werk op dit front gedaan, ook door Nederlanders. Aan universiteiten en in bedrijven. Trompenaars 2) vertelt bijvoorbeeld geestig over overigens gruwelijke misverstanden die zomaar kunnen ontstaan. Zeker nu het verre oosten zo duidelijk een grote markt aan het worden is, neemt het denkwerk over de omgang met cultuurverschillen toe. En dat gaat verder dan de manier waarop een Japanner een kaartje uitreikt of in ontvangst neemt. Neem bijvoorbeeld China. Een land waar ‘intellectueel eigendom’ niet dezelfde definitie heeft als bij ons, en waar een ander normen- en waardenpatroon is opgebouwd. En met een historie die een stuk verder terug gaat dan de onze. Niet het type culturen dat je even op klassiek koloniale wijze kunt dicteren hoe ‘wij’ het hebben willen.
Dus zijn de Aholds, Akzo’s Philipsen, Shells, en de Sara Lee’s van deze wereld wegen gaan zoeken om te begrijpen hoe je daar mee om kunt gaan. En hoe al die verschillen in een onderneming samen kunnen werken. Aan hun cijfers kun je zien hoe ze vorderen op dat pad. Dat het niet alleen rozengeur en maneschijn is, laat de anti-globaliseringsbeweging op niet mis te verstane wijze zien. Het maatschappelijk draagvlak thuis is kennelijk ook niet geheel oké.
Toch ligt er nu een aardige kans voor het internationale bedrijfleven, namelijk in het beschikbaar stellen aan politici (ook lokale) van hun kennis en ervaring op het gebied van de samenwerking tussen mensen met verschillende culturele achtergronden. Politici hebben gegeven de aard van hun carrière de gelegenheid meestal niet gehad om een dergelijke competentie te ontwikkelen. Bijkomend voordeel van zo’n gesprek zou kunnen zijn dat het tanende draagvlak een gesprekskader krijgt. Misschien heeft onze premier hierover allang gesproken met leidende industriëlen en hun adviseurs. Ik hoop het.
Het zou weer eens een andere, maar heel zinvolle, invulling zijn van de vergeten slogan ‘Shell helpt’. En Philips kan zoveel meer dan ’things’ alleen ‘better’ maken…
1) Geert Hofstede, ‘Allemaal Andersdenkenden’, 1998, 9e herdruk, Amsterdam.
2) Fons Trompenaars en Charles Hampden Turner, ‘Riding the waves of culture; understanding cultural diversity in business’, 1997, 2e herdruk, Londen.