Het Europese mededingingsrecht moet diepgaande aandacht geven aan de verwerking van persoonsgegevens. Omgekeerd geldt dat het gegevensbeschermingsrecht aandacht moet gunnen aan de machtspositie van bepaalde bedrijven die op grote schaal gegevens verwerken. De samenwerking tussen deze rechtsgebieden vertoont nog ernstige tekortkomingen.
Dit stelt Peter van de Waerdt in het proefschrift ‘Data is macht’, waarop hij onlangs promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zonder een grondige analyse van de rol die persoonsgegevens spelen op de digitale markt loopt de Europese Commissie het risico om potentieel machtsmisbruik over het hoofd te zien, aldus de promovendus.
Van de Waerdts proefschrift behandelt hoe de verzameling van persoonsgegevens bijdraagt aan de marktmacht van digitale ecosystemen en hoe deze marktmacht de privacy en gegevensbeschermingsrechten van consumenten ondermijnt. Hij onderzocht de fundamentele verbanden tussen het gegevensbeschermingsrecht en mededingingsrecht zoals toegepast op de digitale markt.
De standaardbeginselen van de AVG gelden, in theorie, ook voor hen, maar in de praktijk blijkt dat consumenten vaak niet om deze bedrijven heen kunnen. Bovendien wordt het gegevensbeschermingsbeleid van dergelijke ondernemingen zelden door consumenten gelezen, en nog veel minder vaak echt doorgrond. In een dergelijke situatie is toestemming makkelijk verleend, maar deze staat juridisch op gespannen voet met het criterium van ‘vrij gegeven’ en ‘geïnformeerd’.
Van de Waerdt komt tot de slotsom dat gegevensbeschermingsrecht en mededingingsrecht fundamenteel met elkaar zijn verweven. ‘Zij dienen ook zo te worden toegepast in Europese wetgeving en rechtspraak.’ Zijn proefschrift legt een aantal zwaktes in de Digital Markets Act bloot. De auteur doet suggesties voor de verbetering ervan.