Sogeti heeft de methode Inframe ontwikkeld om de structuur en voorspelbaarheid van infrastructuurprojecten te verbeteren. Deze sluit aan op algemene projectmethoden als Prince2, maar biedt juist handvatten voor de infrastructuur en vult daarmee een leemte op.
Methoden (een vaste, weldoordachte manier van handelen om een bepaald doel te bereiken) om projecten tot een goed eind te brengen, zijn er volop. In de it-wereld doet Projects IN a Controlled Environment (Prince) opgeld als methode voor het uitvoeren van projecten in zijn algemeenheid. Als het gaat om softwareontwikkeling wordt DSDM (Dynamic Systems Development Method) veel gebruikt. Ook modellen (schematisering van de werkelijkheid met een operationeel karakter) zijn er voldoende. Om er nog een paar te noemen: Dya voor ict-architecturen, Tmap voor testprocessen van software, ASL voor applicatiebeheer, ITIL (dat de basis vormde voor ISO 20.000) en Bisml (Business Information Systems Management Library). Voor de infrastructuur ontbrak totnogtoe een methode. Inframe moet dit gat opvullen.
Met Bisml is iets bijzonders aan de hand. Het model is ontwikkeld door Getronics PinkRoccade, maar wordt ter beschikking gesteld aan de gemeenschap volgens een soort open source model. Eenieder kan aanvullingen en verbeteringen voorstellen aan een onafhankelijke organisatie die het model beheert. Sogeti kiest met Inframe voor een zelfde aanpak.
Schok
De cijfers over het mislukken van it-projecten zijn al jaar en dag huiveringwekkend, evenals de bedragen die erin omgaan. Volgens Ron Moerman, technology officer bij Sogeti en schrijver van het boek over Inframe, komt dat onder meer door de stiefmoederlijke behandeling van de infrastructuur. “Het is een schok te moeten constateren dat er in de it-infrastructuurwereld zo weinig leveranciersonafhankelijke methodieken voorhanden zijn”, schrijft hij. “Toch is de behoefte aan een methodiek die bijdraagt aan meer grip op infrastructuurimplementaties duidelijk aanwezig.”
Er zijn twee ontwikkelingen die het belang van een methode tegenwoordig onderstrepen. De eerste is it-governance: het algemeen management roept de it-afdeling ter verantwoording. De tweede is, wat wordt genoemd, infrastructuur als een utility. It moet zo makkelijk zijn als de kraan opendraaien als je water nodig hebt. Daarmee verdwijnt de ingewikkeldheid van it voor de eindgebruiker, maar neemt de complexiteit op infrastructuurniveau juist toe. Computersystemen hadden tot voor kort alleen met zichzelf te maken; tegenwoordig moeten systemen binnen en tussen organisaties steeds nauwer en in realtime met elkaar kunnen samenwerken.
De integratie tussen systemen neemt toe en daarmee de afhankelijkheid van het correct functioneren van meerdere systemen en de onderlinge communicatie. De ‘service oriented infrastructure’ moet optimaal flexibel zijn en een reeks schaalbare en betrouwbare diensten bieden. Dan gaat het onder meer om authenticatie, routering en adressering. Connectiviteit, standaardisatie, beschikbaarheid, beveiliging en schaalbaarheid spelen een hoofdrol.
Een essentiële voorwaarde om infrastructuurprojecten succesvol te laten zijn, is een goede invulling en vertaling van de business requirements naar een infrastructuurspecifieke invulling.
Afvinken
Infrastructuurprojecten (denk aan servermigraties, packaging, (W)Lan/Wan-constructies, storage-projecten) gebeuren vaak wel volgens een bepaalde aanpak, maar geschieden veelal ad hoc. Als een project is afgerond, begint elders een nieuwe projectleider met een schone lei. Alle opgebouwde kennis gaat dan verloren. Door een methode te volgen die waarde hecht aan borging binnen de organisatie en richting geeft, blijft de opgedane ervaring bewaard.
Het model biedt bovendien lijstjes met zaken waaraan aandacht moet worden besteed bij infrastructuurprojecten. Een kwestie van afvinken om ervoor te zorgen dat je niks vergeet. Denk dan aan het in kaart brengen van het kennisniveau van de it-organisatie om te kunnen nagaan of er voldoende kennis in huis is en waar die zich bevindt. Of denk aan de vragen of de beheertools moeten worden uitgebreid, of de stroomvoorziening en koeling toereikend zijn. Heel handig in het dagelijks gebruik. Toch hoopt Moerman dat het gebruik van Inframe zich niet zal beperken tot het invullen van lijstjes, maar dat de projectleider zich de complete methode eigen maakt, inclusief de onderliggende gedachten.
Tijd om Inframe eens voor te stellen. Het model is opgedeeld in de volgende drie onderdelen: een fundament van vier pijlers (principes, fasen, aspecten en hulpmiddelen), een verdieping van dit fundament door opdelen in vijf infrastructuurgebieden (desktop, server, storage, netwerk en middleware), en een structuur voor een projectaanpak met eventuele deelprojecten, waarin de pijlers en werkgebieden samenkomen.
Bestuurders van organisaties vinden dat it flexibel, betrouwbaar en kostenefficiënt moet zijn. Dat zijn dan ook de principes van Inframe. Omdat deze begrippen evenwel erg algemeen zijn, heeft de methode ze infrastructuurspecifiek gemaakt: schaalbaar, aanpasbaar, veilig, beschikbaar, beheersbaar en toerekenbaar. Een projectleider moet bij elk project nagaan hoe de requirements op deze principes zijn terug te voeren, en welke implicaties ze hebben voor de infrastructuur. “De zes principes van het Inframe-model zijn geen hogere wiskunde”, schrijft Moerman. “Ze vertegenwoordigen de essentiële voorwaarden die nodig zijn om bij aanvang van en tijdens het project helder voor ogen te houden welk resultaat moet worden bereikt voor de business in termen die voor infrastructuur van toepassing zijn. Ondanks hun bescheiden verschijning bieden deze simpele principes veel houvast voor projectleiders en – medewerkers.”
Fasering is de volgende pijler. Deze is opgedeeld in design, build, test en deploy. Er zijn nog twee fases aan toegevoerd: format en evaluatie. Die vormen geen eigen fase in Inframe, omdat hierbij nadrukkelijk wordt aangehaakt op de fases uit Prince2 (initiëren/afsluiten). Ze kennen dan ook geen eigen structuur, wel extra aandachtspunten; daarom worden ze wel uitgebreid behandeld in het boek.
Elke fase kent weer een onderverdeling in ‘prepare, execute, verify en deliver’. De fases zijn niet uniek voor infrastructuurprojecten. Toch is het goed de fasering expliciet in het model op te nemen, omdat in de praktijk (onder tijds- en budgetdruk) de fases vaak door elkaar lopen en er soms al wordt gebouwd, zelfs getest, terwijl de designfase nog niet is afgerond. Inframe biedt dan structuur.
Praktijkgeval
De overige twee pijlers (aspecten en hulpmiddelen) helpen vooral om een duidelijk overzicht te krijgen van wat de projectleider allemaal moet adresseren en wat hij daarvoor al in huis heeft of nog moet binnenhalen. In het boek staan matrices, stappenplannen, invullijstjes en dergelijke opgesomd die hier de helpende hand bieden.
Aardig aan het drukwerk is dat een praktijkgeval (zij het fictief) is opgenomen. Dit leert tegen welke (politieke) problemen een projectleider kan oplopen en op welke manier Inframe kan helpen de juiste keuzes te maken.
Veel aandacht is er ook voor de manier waarop Inframe kan worden ingevoerd in een organisatie. De invoering op zich is een project. Het verdient aanbeveling één of twee proefprojecten te doen en van tevoren vast te leggen wat Inframe moet opleveren. Op macroniveau moet de methode opleveren dat veel minder it-projecten verzanden, duurder uitvallen of langer duren dan was voorgenomen.