Is automatisering een zegen voor de muziekwereld? In het algemeen niet, vindt Konrad Boehmer. “Zelfs de grootste onbenul voelt zich tegenwoordig met pc en voorgeprogrammeerde muzieksoftware een componist. Waakzaamheid is geboden, want niemand is gebaat bij pretentieus hobbyisme.”Rick Sanders ging op bezoek bij de componist, tevens hoofd van het gerenommeerde Instituut voor Sonologie dat is gespecialiseerd in digitale muziek en klanksyntheses.Verder een nadere kennismaking met twee grote figuren uit de geschiedenis van de elektronische muziek: componist Karlheinz Stockhausen en uitvinder Leon Theremin.
Ontroerende elektronen Het Instituut voor Sonologie uit Den Haag heeft de cd His Master's Noise (label: BV Haast) uitgebracht met werken van oude �n jonge meesters in de elektronische muziek. Wie een voorproefje wil beluisteren, kan van een van de onderstaande nummers een sample downloaden. Helaas is het vanwege auteursrechtelijke beslommeringen niet mogelijk om dat ook van de componisten Iannis Xenakis en Edgar Var�se te doen, zoals abusievelijk vermeld staat in het artikel Ontroerende elektronen in het katern Achtergrond & Opinie van Computable week 23.
|
Tijdens het Holland Festival speelt de Amerikaanse noise-gitaarband Sonic Youth op 13 juni in de Amsterdamse Stadsschouwburg het project Goodbye 20th Century, waarin het bewerkingen uitvoert van elektronische muziekstukken van componisten als Steve Reich, John Cage en Cornelius Cardew. De festivalorganisatie heeft Konrad Boehmer gevraagd een werk te componeren dat Sonic Youth ook diezelfde avond zal uitvoeren.
Boehmer (Berlijn, 1941) is een vooraanstaand componist van elektronische muziek. Zijn specialisme behelst de moeizame relatie tussen muziek en de voortschrijdende technologie. Sinds 1966 woont hij in Amsterdam. Hij werkt in die tijd een paar jaar voor het Instituut voor Sonologie in Utrecht. Vanaf 1972 is hij verbonden aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar hij in september 1994 de leiding krijgt over het overgehevelde Sonologie.
Pioniersfase
Elektronische muziek is als genre zo'n vijftig jaar oud. De oorsprong ervan gaat terug tot het begin van de twintigste eeuw, waarin voor het eerst elektriciteit als productiemiddel in de muziek wordt gebruikt. Er verschijnen manshoge machines die – gebaseerd op elektrische energie – klanken kunnen genereren. Componisten beschouwen de elektrische instrumenten als een welkome aanvulling op de instrumenten van een orkest. Dat blijkt echter een grote illusie, omdat elektrisch en mechanisch gegenereerde klanken niet goed met elkaar kunnen integreren. Rond 1950 gooien zij dit idee overboord met de opkomst van de elektronische studio's. Volgens Boehmer zijn er vanaf dat moment twee grote lijnen te zien: het opnemen van klank met een microfoon om deze vervolgens in de studio te filteren en te bewerken, en het in de studio vervaardigen van synthetische klanken met behulp van zuivere sinustonen, pulsen en ruis (Boehmer: "Om – zoals men toen pathetisch zei – een universum van nog nooit gehoorde klanken te creëren"). In de jaren zestig begonnen componisten gebruik te maken van zowel de microfoonopname-techieken als van synthetische principes.
Tegelijkertijd is er nog een ontwikkeling gaande die samenvalt met de pioniersfase in de computerbouw: musici onderzoeken de inzetbaarheid van computers in muzikale processen. De Amerikaan Lejaren Hiller, verbonden aan de universiteit van Illinois, componeert bijvoorbeeld in 1957 de Illiac Suite voor een strijkkwartet. Hij ontwikkelt hiertoe een programma voor de Illiac I, de in 1952 door de universiteit zelf gebouwde kolos van vijf ton, gevuld met 2800 elektronenbuizen. Hiller laat de gegevens die de computer genereerde in muzieknotatie transcriberen. Het resultaat is een instrumentale compositie die volgens Boehmer niet om aan te horen is.
"Het programma was gebaseerd op de klassieke compositieregels, maar miste de creatieve impuls van meesters als Bach, Hayden of Mozart", verklaart hij. "Een interessante, negatieve les."
Datzelfde geldt voor de poging van de Fransman Pierre Barbaud, die in het Parijse computercentrum van Bull werkt. Hij probeert compositieprogramma's te ontwikkelen voor het schrijven van partituren.
Ook deze pogingen faalden, vertelt Boehmer. "Het heeft niet zoveel zin om een computerprogramma te ontwikkelen voor een strijkkwartet of een pianostuk. Dat kan een componist net zo goed aan zijn schrijftafel doen."
Een derde poging in Keulen levert vruchtbaarder resultaten op. Daar denkt Gottfried Michael Koenig in de beroemde studio van de Keulse omroep WDR na over het ontwikkelen van programma's voor het synthetisch genereren van klank.
"De gegevens moesten, eenmaal getranscribeerd, synthetische klanken produceren die niet met de hand of via een sinusgenerator bedacht konden worden", licht Boehmer toe. "Het komt er op neer dat zo'n programma een klank opdeelt in microscopische elementen, in 'atomen' als u wilt. Met behulp van synthesetechnieken kunnen vervolgens nieuwe klanken ontwikkeld worden die niet op straat of in de concertzaal te horen zijn." Dit principe van klanksynthese ligt volgens Boehmer aan alle elektronische muziek ten grondslag.
Parallel aan de onderzoeken van Koenig lopen de bevindingen van de Grieks-Franse componist Iannis Xenakis. Hij stelt statistische of zoals hij het noemde stochastische criteria op voor grote overkoepelende klankbewegingen. Boehmer. "Ook deze aanpak van Xenakis heeft net als die van Koenig verstrekkende gevolgen gehad, niet alleen voor muziekcomputertechnieken, maar ook voor compositietechnieken."
Philips schrikt zich rot
Nederland kan vandaag de dag bogen op een rijke, levende traditie op het terrein van elektronische muziek. Het Instituut voor Sonologie speelt hierbij een vooraanstaande rol en beschikt met zo'n zevenhonderd composities over het grootste archief van elektronische muziek in Europa.
De wortels van het instituut gaan terug tot Philips. Het elektronicaconcern wil in de jaren vijftig, aangestoken door het vooruitgangsgeloof, elektrische amusementsmuziek produceren, een soort boogie-woogie met sinustonen. Het bouwt daartoe in 1957, als onderdeel van het Natuurkundig Laboratorium (Natlab), een studio, uitgerust met bandrecorders, microfoons en primitief, analoog productiegereedschap voor klankbewerking, zoals sinus- en ruisgeneratoren en filters. De bekende componist Dick Raaymakers, die later naar Sonologie zou overstappen, werkt er bijvoorbeeld. Boehmer: "Hij componeerde er 'Song of the second moon', naar aanleiding van de eerste kunstmaan die de Russen de ruimte instuurde. Dat deed hij onder de naam Dick Baltan (lees van achter naar voren!)."
Een andere componist die gebruik mag maken van de studio, is Edgar Varèse. Hij schrijft er zijn beroemd geworden Poème Électronique, speciaal voor het futuristische Philips-paviljoen dat was ontworpen door de architecten Le Corbusier en Xenakis voor de Wereldtentoonstelling in 1958 in Brussel. "Ik heb de uitvoering nog als kind meegemaakt. Indrukwekkend", vertelt Boehmer.
De managers van Philips schrikken zich echter rot van dit experimentele klankgedicht. Misschien geeft het hen het laatste zetje voor het kort daarop genomen besluit de studio te sluiten. De elektrische amusementsmuziek slaat namelijk niet aan. De instrumenten en de banden verhuizen naar de Rijksuniversiteit Utrecht, waar in 1960 de Studio voor Elektronische Muziek wordt opgericht (Stem). In oktober 1967 wordt Stem omgedoopt in Instituut voor Sonologie, om te verduidelijken dat theorievorming en onderzoek de kern vormen. Vanaf het begin van de jaren zeventig richt het instituut, onder aanvoering van Gottfried Michael Koenig, die in 1964 artistiek directeur werd, en zijn latere opvolger Stan Tempelaars, zich vooral op computermuziek en klanksynthese met behulp van computers. In 1971 krijgt Sonologie een PDP-15, het laatste 18-bit computersysteem van Digital, in die tijd een forse ponsbanden-klerenkast. De PDP-15 werkt met de programmeertalen Macro Assembler en Fortran. Het is in Nederland de eerste computer die voor muzikale doeleinden werd gebruikt. Alle berekeningen van de onderdelen van een programma moeten hierop serieel gebeuren. "Dat was een tijdrovend, omslachtig proces", weet Boehmer zich nog te herinneren.
In 1984 wil de Rijksuniversiteit Utrecht uit bezuinigingsoverwegingen af van het instituut. Sonologie komt uiteindelijk twee jaar later terecht bij het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. De PDP-15 overleeft die verhuizing niet, maar Boehmer weet nog twee onderdelen van de vuilnisbelt te redden. Die staan – Aagje en Betje genaamd – nu als relikwieën in de gang. Tegenwoordig staan er in de studio's uitsluitend apparaten van Macintosh, waar daarvoor nog jaren met Atari-pc's werd gewerkt.
Standaardsoftware
Wanneer Sonologie eenmaal een onderdeel vormt van het Koninklijk Conservatorium, komt de nadruk op de opleiding te liggen, en niet meer op het wetenschappelijk onderzoek. Boehmer zegt dat hij in het curriculum een balans heeft proberen te scheppen tussen artistieke en technische vakken. Ook is er veel aandacht voor de pioniers.
"Bij vakken waar studenten leren omgaan met software voor compositie, klankproductie of synthese laten we hen kritisch gebruikmaken van de oermodellen van bijvoorbeeld Xenakis."
Het instituut gebruikt standaardsoftware, zoals Sound Designer, E-Logic, Mac Patch, Pro Tools, het door Sonologie-docent Paul Berg (in 1992) ontworpen AC Toolbox of Hyperprism, voor het rangschikken of synchroniseren van klanken. Op internet bestaat een levendige handel in allerlei maatwerkprogrammatuur. Bovendien hecht het instituut er waarde aan dat studenten zelf ook programma's leren schrijven, voornamelijk in Lisp C, een programmeertaal die in de elektronische muziek veel wordt toegepast. Bijkomend voordeel is dat (oud-)studenten (maar ook docenten) soms handige toepassingen ontwerpen met functionaliteit die niet in de handel verkrijgbaar is. Als voorbeeld noemt Boehmer programma's die gebruikmaken van korreltechnieken (granularity), waarmee klanken vanuit hun kleinste pulsen samengesteld kunnen worden.
Boerenbedrog
Toch maakt Boehmer zich druk over de oprukkende automatisering. Hij ergert zich aan het 'steen der wijzen'-etiket dat op computers wordt geplakt, zelfs door ministers die roepen dat in iedere schoolklas pc's moeten staan. Alsof de pc een onmisbare schat van kennis is waarover de mens kan beschikken op het moment dat hij de machine kan bedienen. "Een computer kan niets anders dan rekenprocessen uitvoeren. We moeten daarom niet al te veel illusies hebben. Die machine kan nooit in onze plaats treden."
"Laten we wel wezen, de discussie over de zin en onzin van automatiseringsprocessen is niet van gisteren, maar zo oud als de computer zelf", vervolgt hij. "In de muziekwereld bijvoorbeeld bestaat tot op de dag van vandaag bij veel jonge componisten het misverstand dat in een computerprogramma voor klankproductie of compositie alles te bepalen valt. Dat als ze dan het programma draaien, er automatisch interessante composities uit komen rollen. Dit automatisme is mogelijk bij de overheid of het bedrijfsleven, waar computersystemen bedrijfsprocessen kunnen identificeren. Bij kunst is dat volstrekt ondenkbaar. Daar hoort een menselijk brein bij, menselijke inzichten die kunnen ingrijpen in een proces dat zich aan het ontwikkelen is."
Het gesprek komt op het computerprogramma EMI (Experiments in Musical Intelligence) van David Cope. EMI produceert nieuwe stukken van klassieke componisten als Mozart, Bach, Beethoven en Chopin. Het programma analyseert de structuur van muziekstukken, concludeert bijvoorbeeld hoeveel grote en kleine tertsen een stuk telt en creëert op basis van de bevindingen een nieuwe symfonie. Boehmer vindt het boerenbedrog waar geen enkele luisteraar op zit te wachten. "De programmeur is genoodzaakt terug te vallen op een paar starre grammaticale regels. De plaatsing van die tertsen vindt niet op een intelligente, sensibele manier plaats. Een componist van vlees en bloed kan vrolijk of droevig zijn. Een programma voelt niets, bestaat niet als wezen."
Iemand moet in zijn ogen computertechnologie inschakelen als hulpmiddel voor het ontwikkelen van interessante muzikale producten. "Bijvoorbeeld als de te verwerken materie, zoals het genereren van een complexe klank, zo ingewikkeld is, dat je anders tien weken bezig bent met het uitvoeren van berekeningen. Hoe meer een componist vertrouwt op de kwaliteit van een programma en zichzelf terugtrekt, des te starrer en clichématiger zijn composities worden", luidt zijn boodschap.
Muziek versus koffiezetapparaat
Maar het kan in zijn ogen nog erger. Hij gruwt van de commerciële housemuziek die de laatste tien jaar populair is geworden. "Daar verandert helemaal niets in: alsmaar hetzelfde ritme, altijd dezelfde vierkwartsmaat. De maat wisselt nooit, omdat die primitieve computerprogramma's dat niet aankunnen." De weerslag hiervan vindt hij terug onder de nieuwe lichtingen studenten die vaak al ervaring hebben met goedkope softwareprogramma's waarin de klank en de structuur van de compositie reeds industrieel zijn voorgeprogrammeerd. "Wij krijgen hoe langer hoe meer studenten binnen die zich echt verbeelden componist te zijn. Ze hebben met hun synthesizer via midi ('musical instrument digital interface', red.) klankjes in de computer ingevoerd. Vervolgens gebruiken ze Q Base of Protools om er een minutenlang durend tsjakke-tsjakke-tsjakke-tsjakke-tsjakke-deuntje van te maken. Tenslotte gooien ze er een sampletje overheen van een leuk melodietje dat ze ergens hebben opgepikt", constateert Boehmer. "Maar dat maakt ze nog niet tot vakmensen! Ze hebben geen notie van hoe muziek in elkaar steekt doordat zo'n programma vol vanzelfsprekendheden zit. Er ontstaat een sfeer van pretentieus hobbyisme en daar zijn wij in de muziek niet van gediend, net als andere sectoren van de samenleving."
Boehmer benadrukt dat zijn instituut niet voor muziekpolitie wil spelen. Het doel is de confrontatie.
"Wij laten studenten muzikale producten horen waarvan ze een shock krijgen. Ze beseffen dan dat buiten hun kleine wereldje nog een groot universum ligt met muziek waarvan ze nog nooit van hebben gehoord. Ze worden nieuwsgierig en willen weten hoe software in elkaar steekt of verbeterd kan worden."
"Kijk, de industrie is enkel geïnteresseerd in zoveel mogelijk klanten. Dus moet zij in hoge mate producten standaardiseren. Met fietsen, lepels of koffiezetapparaten kan ik mij dat voorstellen, maar zodra dit soort principes zich uitstrekt tot geestelijk niveaus, wordt het een bedreiging voor een cultuur. Wij achten het onze taak om daar tegen te boksen, ook al zijn we een klein instituut."
Toch is Boehmer niet pessimistisch gestemd over de komende jaren. Hij bespeurt een kentering. Jongeren die ter oriëntatie op bezoek komen, lijken het gehad te hebben met het standaardrepertoire house en jungle. In de popmuziek maakt de harde beatmuziek langzaam plaats voor nummers met lyrischer structuren. "Welke kant het uiteindelijk opgaat, ik weet het niet. Maar als het met de muziek begint, dan is daarna het 'fastfood'-eten van McDonalds aan de beurt en dan komt het wel weer goed met Europa! Hahaha."
Rik Sanders Redacteur
Zie ook:
Warm aanbevolen
Muziek:
- OHM: the early gurus of electronic music. 42 original tracks/1948-1980 (Ellipsis Arts 2000). Fraai uitgevoerde box met drie cd's en begeleidend boekwerk. Het begint met een theremin-bewerking van Tchaikovsky's Valse Sentimentale en eindigt met een nummer van Brian Eno.
- Raymond Scott, Manhattan Research Inc. (Basta 2000). Prachtige cd-uitgave van de elektronische hoogstandjes uit de jaren vijftig en zestig van deze geniale en zonderlinge bandleider, pianist, componist en uitvinder van muziekapparatuur, zoals de clavivox en het electronium.
- Dr. Samuel J. Hoffman and the Theremin (Basta 1999). De Amerikaan Hoffman bespeelde de theremin als achtergrondmuziek in tv-shows en voor soundtracks in Hollywood-films. Deze cd is een heruitgave van drie composities rond 1950.
- Sonic Youth, Goodbye 20th Century (Syr/Musical Perspectives 4 1999). Noise-gitaarband bewerkt nummers van onder andere John Cage, Steve Reich, Christian Wolff en Yoko Ono.
- André Popp & his Orchestra, Delirium in Hi-Fi (Basta 1996). Absurde elektronische arrangementen van de inventieve Franse componist André Popp en deuntjes-goochelaar Pierre Fatosme uit 1957.
Boeken:
- Mark Pendergrast, The Ambient Century: From Mahler to Trance. The Evolution of Sound in the Electronic Age (Bloomsbury Publishing 2001)
- Albert Glinsky, Theremin: Ether Music and Espionage (University of Illinois Press 2000). Met voorwoord van synthesizer-uitvinder Robert Moog.
- Joel Chadabe, Electric Sound: The Past and Promise of Electronic Music (Prentice Hall 1996)
- Curtis Roads: The Computer Music Tutorial (MIT Press 1996)
- F.C. Weiland en C.G.A.M. Tempelaars, Elektronische muziek (Bohn, Scheltema & Holkema 1982)
Websites:
- http://www.koncon.nl (Koninklijk Conservatorium/Instituut voor Sonologie)
- http://www.near.nl (Nederlands Elektro-Akoestisch Repertoirecentrum)
- http://www.steim.nl (Studio voor Elektro-instrumentale Muziek)
- http://www.emf.org (Electronic Music Foundation)