Sinds kort beschikken de Europese staten formeel over een speciaal educatief netwerk met de naam EU-Schoolnet. De 34-jarige Zweedse minister van Onderwijs Ylva Johansson, die zelf als lerares in het onderwijs werkzaam is geweest, lanceerde het Europese schoolnet in het Europese trainingscentrum van IBM net buiten Brussel.
In wezen is het EU-net een netwerk van nationale en regionale netwerken in de landen van de Europese Unie en IJsland, Noorwegen en Zwitserland. Op het laatste moment bleek alleen de Duitse Bondsrepubliek niet bereid de samenwerkingsovereenkomst te tekenen. Dit zou ondermeer te maken hebben met het feit dat onderwijs in Duitsland in principe op deelstaatniveau geregeld wordt. Met het Europese Schoolnet wil men de samenwerking tussen de scholen in Europa bevorderen en hoogwaardige onderwijskundige en pedagogische informatie leveren, waarin zo heet het, "ook Europese toegevoegde waarde" aanwezig moet zijn. Voorts moet het net een rol spelen bij de professionele ontwikkeling van docenten waar het gaat om de gebruik van ICT.
Bestaansrecht
Guus Wijngaards, sinds kort lid van het Brusselse EU-net bureau, is verheugd over het feit dat na jaren voorbereiding en het sneuvelen van diverse andere initiatieven er uiteindelijk een Europese overeenkomst ligt. "De komende acht maanden zal het EU-net zijn bestaansrecht moeten bewijzen; dat zal alleen lukken als het net zijn toegevoegde waarde voor de gebruikers kan aantonen", aldus van Wijnbergen. Met name de zogenaamde Nordic Countries waaronder Zweden, Noorwegen en Denemarken beschikken over hoogwaardige educatieve netwerken met zinvolle informatie voor het onderwijs. Het wekte dan ook geen verbazing dat de Zweedse minister van Onderwijs bij de totstandkoming een belangrijke rol heeft gespeeld. Minister Ylva Johansson gaf aan dat de nadruk bij educatieve netwerkontwikkeling dient te liggen op de educatieve inhoud en niet op de technologie.
Ambivalentie
Een mogelijk nadeel is dat de aanpak van bovenaf is geregeld. Guus Wijngaards beaamt dit en is zich ervan bewust dat dit zeker gevaren met zich meebrengt. Bij een aantal bezoekers van de startconferentie was dan ook een zekere ambivalentie te bespeuren. Enerzijds heerste er vreugde over het feit dat eindelijk iets gemeenschappelijks tot stand is gekomen. Anderzijds was er de constatering dat de meeste landen worden vertegenwoordigd door afvaardigingen van de nationale of regionale ministeries van onderwijs. Organisaties die er doorgaans niet om bekend staan erg dicht bij de man of vrouw voor de klas te staan. Zo blonken vertegenwoordigers van reeds bestaande lerarennetwerken als het Europese Scholen Project uit door afwezigheid.
Dat de lange arm van de Europese commissie met bijbehorend geldbuidel zijn schaduw vooruit werpt, bleek uit het feit dat de meeste aanwezigen er de voorkeur aan gaven hun twijfel anoniem publiek te maken waarbij men expliciet aangaf het niet verstandig te vinden op mogelijk lange Brusselse tenen te gaan staan.
Voorlopig zijn nog lang niet alle betrokken landen feitelijk in het netwerk opgenomen. Bij Nederland ziet men op de home-page weliswaar het logo van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, maar van een echte verbinding is nog geen sprake. Het wachten is op de totstandkoming van wat voorlopig onder de naam Kennisnet bekendstaat. n
Kennisnet en het A2000-syndroom
Nederland is begonnen met de aansluiting van de eerste scholen op het kabelnet van Enertel, het consortium van samenwerkende kabelbedrijven. In een pilot worden ongeveer vierhonderd scholen voor primair en voortgezet onderwijs aangesloten op Kennisnet en daarmee ook op Internet. De ervaringen met de totstandkoming van een educatief netwerk in Denemarken nopen wel tot enige voorzichtigheid, zo bleek in Brussel. Al sinds enige jaren beschikken de meeste scholen aldaar over een Internet-aansluiting via een educatief net dat is aangelegd en wordt beheerd door Tele Danmark. Het Deense ministerie voor onderwijs wil de exploitatiekosten nu doorschuiven naar de scholen. Deze vinden die echter te hoog en zouden liever ook de mogelijkheid hebben via andere toegangs-aanbieders toegang te krijgen tot Internet en het Deense Onderwijsnet.
Aangezien er nog geen standaard is voor snelle verbinding zoals Isdn2, ATM of Adsl is het de vraag of het ontstaan van een educatieve monopolist die verantwoordelijk is voor Internet-toegang en andere educatieve diensten, op termijn wel zo wenselijk is. Waartoe een en ander kan leiden laat de ontwikkelingen met A2000 in Amsterdam, dat deel uitmaakt van het consortium, zien. Mocht na een technisch geslaagde pilot de aanleg van Kennisnet worden afgeblazen dan zal dit de staat volgens het afgesloten contract 16 miljoen gulden gaan kosten.