BLOG – In de periode 1970 tot 2000 groeide het concept van opensourcesoftware op in de schaduw van dominante, commerciële modellen. Hoewel het opensource-label pas in de jaren negentig gangbaar werd, leefde het gedachtegoed al eerder onder namen als ‘free software’, ‘public domain software’ en ‘community-developed tools’.
Wie zich de it-wereld van die tijd herinnert, weet dat essentiële zaken zoals ip-stacks, grafische drivers of zelfs printersupport vaak alleen via schreeuwend dure propriety-modules van derden beschikbaar waren — en dat early adopters bovendien jarenlang van het kastje naar de muur gestuurd werden.
Het contrast met Microsoft in de jaren tachtig en negentig is frappant. Dos en Windows kwamen vaak gratis of goedkoop mee met de hardware, en boden een relatief complete set aan drivers, gebruikersinterfaces en netwerkonderdelen. Waar Unix een soort dure bouwdoos was, presenteerde Microsoft zijn producten als plug-and-play-pakketten. De geslotenheid van de Microsoft-benadering werd daarmee op pragmatische wijze gecompenseerd door compleetheid en toegankelijkheid.
Tegenstelling
Er is een dieper liggende vraag die deze tegenstelling overstijgt: wat garandeert de continuïteit van een digitaal product of concept? In veel gevallen bood het eigendomsmodel, met overdraagbare economische waarde, een stevige prikkel voor onderhoud en doorontwikkeling. Het ‘bezitten’ van broncode of intellectueel eigendom was niet slechts een juridische kwestie, maar een garantie voor aandacht, investeringen, en richting. Zeker in de tijd voor brede opensource-gemeenschappen was dat vaak de enige manier om software levend te houden.
Niemand ‘bezit’ de blues of de sonnetvorm
Laten we het perspectief verbreden. Wat als we software bezien zoals muziek, literatuur of architectuur? In al deze domeinen bestaan stijlen, genres en technieken die collectief ontwikkeld en hergebruikt worden. Niemand ‘bezit’ de blues of de sonnetvorm; ze blijven bestaan door iteratie, replicatie, en interpretatie. Net zo kunnen posix-compatibiliteit, de Unix-filosofie of open standaarden gezien worden als culturele vormen die bestaan bij de gratie van vrije toegang en herbruikbaarheid. En daarin ligt de kracht van opensource: niet in economische schaarste, maar in culturele overvloed.
Denk aan de elegante eenvoud van Forth, mijn helaas overleden opensource-vakgebiedgeliefde. We hebben het hier immers ook over de rol van kans en tijdsgeest: technologieën kunnen door toeval of context slechts kort bestaan, of juist onverwacht lang overleven, zonder dat precies duidelijk is waarom. Of aan Python, dat zich dankzij zijn open karakter veel sneller kon verspreiden dan wanneer het aanvankelijk privaat was gehouden. Zakelijk gerichte ontwikkelingen zoals Azure en AWS waren wellicht zonder private eigenaars nooit zo snel tot dergelijke compleetheid en kwaliteit van dienst gekomen. Vooral omdat men daar zoveel mogelijk zekerheden wil hebben, geen positieve verwachtingen maar zo hard mogelijke garanties. De zakelijke wereld eist te mogen betalen als dat de continuïteitkans verhoogt.
Gratis
Het ironische is dat de neiging van digitale informatie om naar nulkostenreplicatie te tenderen, bestaansrecht geeft aan opensource. Broncode is eindeloos gratis kopieerbaar en kan functioneel toch oneindig waardevol zijn. De schaarste verschuift van bezit naar context: wie begrijpt het, wie kan er meer mee, wie biedt de brug tussen de code en de gebruiker?
Dus houdt privaat eigendom statistisch gezien zakelijk vaker een voorsprong zolang er geen bijzondere omstandigheden zijn. Zonder een actieve community, ideologische basis of strategisch belang van meerdere partijen, is het privaat model efficiënter in het waarborgen van continuïteit. Maar zodra die factoren wel aanwezig zijn — denk aan de ontwikkeling van Linux, Apache of Kubernetes — blijkt opensource tot grootse dingen in staat.
De strijd tussen opensource en commercieel eigendom is dan ook geen zero-sum game. Eerder is het een dynamisch samenspel waarin culturele continuïteit, economische prikkels en technologische innovatie elkaar beïnvloeden. Soms strijden ze, vaker vullen ze elkaar aan. Zoals jazz en klassieke muziek, of film en theater.
Als we geluk hebben, brengt die wisselwerking het beste van beide werelden naar voren. Statistisch zal dat vrijwel zeker het geval zijn. Maar om dat te zien, moeten we eerst weer ons overzichtsechelon opschalen.
Rob Koelmans is directeur bij MetaMicro Automatisering
