Assembler, Fortran en Cobol. Enkele oudjes onder de programmeertalen winnen aan populariteit. Ook SQL beleeft een revival. Wat is er aan de hand?
We halen de bevindingen uit de recente editie van de Tiobe Index, een van de lijsten die Computable gebruikt voor zijn eigen index.
Al heeft Tiobe de neiging om te mikken op de eerder klassieke benadering van it (en programmeertalen). C staat daar bijvoorbeeld op de eerste plaats, gevolgd door Python (terwijl die bij veel andere de lijst aanvoert) en Java op plek drie.
Assembler
Opvallend zijn de oudjes in hun index. Zo stijgt Assembler in een jaar tijd van veertien naar negen, en rolt dus de top tien binnen. Dat is opvallend voor een taal die echt teruggaat naar de basics van programmeren. Assembler is nauwelijks meer dan een symbolische weergave van machinetaal. Ze ontstond in 1947, en is dus bijna 75 jaar oud.
Seppe Vanden Broucke, professor aan de UGent en KU Leuven, ziet een aantal redenen voor de comeback van Assembler. ‘Assembler wordt gebruikt voor embedded en internet of things-toestellen met vaak weinig stroomverbruik en geheugen’, stelt hij. ‘En dergelijke toepassingen zitten in de lift.’
Een andere reden is dat het een belangrijke hobby-taal is. ‘Bijvoorbeeld voor Arduino-achtige projecten, vaak gerelateerd aan iot. Ook zogenaamde retro-computing platforms, die de laatste tijd in opmars zijn, maken er gebruik van. Projecten als Mega65‘, stelt Vanden Broucke, ook in security een rol voor Assembler ziet. ‘Zo zijn er toch nog veel exploits die Assembler gebruiken voor de kritieke delen.’
Fortran & Cobol
De grootste stijger in de recente Tiobe-lijst van programmeertalen is Fortran. Die gaat op een jaar tijd maar liefst van 37 naar 17 in hun Index. Ook Fortran is een oude krijger. Het was een programmeertaal die in de jaren vijftig ontstond en door IBM werd aangeboden.
Bij Tiobe zelf wijten ze de opmars van Fortran aan ‘de massale behoefte aan getallen kraken’, vaak voor wetenschappelijke projecten. ‘Fortran heeft één duidelijke gebruikstoepassing in machine learning. Onderliggend is er heel veel Fortran-code die daarbij wordt gebruikt’, beaamt Vanden Broucke, die zelf voor it-gebruikersvereniging SAI onlangs een webinar over trends in programmeertalen en dit aanhaalde.
Verder in de lijst houdt ook Cobol behoorlijk stand op plaats nummer 25. Al is dat niet echt een comeback. Traditionele programmeertalen blijven vaak vrij lang aan, door hun legacy. En ook een taal als Cobol, een taal uit de jaren zestig, gaat maar moeilijk weg. Het is zo dat er het voorbije jaar bij een legacy-vernieuwing wel wat Cobol is gebruikt (of opgefrist). ‘Maar dat zijn geen nieuwe projecten’, nuanceert Vanden Broucke.
SQL
Wie ook mooi standhoudt in de lijst is SQL, een querytaal. ‘We hadden de laatste jaren een beetje het gevoel van dat SQL aan het verdwijnen was’, aldus de professor. ‘Maar SQL is het database lingua franca.’
Voor SQL spreekt de professor wél van een opmars. ‘Met de komst van NewSQL, zoals een MongoDB en dergelijke, zien we vandaag zelfs een revival in SQL’, vindt hij. ‘Het idee leeft toch wel dat die oude databanken nog niet zo slecht waren. Ook met de beweging naar cloud gerichte databanken en dataplatformen zoals Dremio en Snowflake, is men SQL terug volledig gaan omarmen als querytaal’, stelt hij.
Is die revival van SQL niet opmerkelijk? ‘Velen beseffen dat ze die taal niet willen missen, want het alternatief wordt niet altijd als beter aanzien. Het zal waarschijnlijk nog vele jaren duren alvorens SQL dood valt te noemen.’
Daniël, dat is wel een heel mooie toevoeging aan mijn vorige betoog!
Over de fenomenologie van Husserl zijn al bergen literatuur verschenen, maar deze studie is heel actueel en relevant.
Zelf raakte ik begin jaren 90 bekend met deze denkrichting door het boek van de Nederlandse cultuurfilosoof prof. C.A. van Peursen: Fenomenologie en Analytische filosofie (1968). Ook zeer degelijk is het overzichtswerk van prof. Bakker: De geschiedenis van het fenomenologisch denken (1964, 1974), met hoofdstukken gewijd aan Husserl, Scheler, Heidegger, Sartre, Merleau-Ponty (en in een latere editie toegevoegd: Levinas).
Ik kan het niet nalaten om een online versie van het geadviseerde boek op te zoeken, zoals hier:
https://www.deslegte.com/files/samples/books/9789079133055.pdf
en enkele relevante passages over te nemen ten aanzien van de in mijn vorig betoog genoemde filosofen:
Blz. 15, over Husserl:
Husserl volgt de bewustzijnsverbanden van Brentano waar deze bewustzijn als wezenlijk intentioneel beschouwt. Dat betekent dat bewustzijn niet simpelweg uit data bestaat die zich door randomcausale processen in het denkvermogen voordoen. Het staat altijd al in verhouding tot de wereld; het is altijd bewustzijn van iets en het geeft deze objecten zin.
Blz. 188, over Merleau-Ponty:
Merleau-Ponty, die dichter bij Husserl staat dan Sartre en Levinas, was een van de eerste bezoekers van het in 1939 opgerichte Husserl-Archief in Leuven. Zijn fenomenologische variant concentreert zich op het eigen lichaam als het hart van de wereldervaring en -constitutie. Hij ontwikkelde op basis van Husserl’s beschrijvingen een fenomenologie van de waarneming die nog steeds in de kunstmatige intelligentie en de robotica gerecipieerd en omgezet wordt. MerleauPonty is een belangrijke brug die Husserl naar de cognitiewetenschappen leidt.
Blz. 195, over Dreyfus:
In de receptie van Husserl in de cognitiewetenschappen kreeg de concurrentie tussen Husserl en Heidegger een vervolg. Zo heeft Hubert Dreyfus een verwantschap van Husserl’s fenomenologie met bepaalde ontwikkelingen in de kunstmatige intelligentie geconstateerd.
In 1973 heeft Marvin Minsky aan het Massachusetts Institute for Technology (mit) een geheugenstructuur (frames) voorgesteld die alledaagse kennis moest representeren, waarbij het hoogste niveau onveranderlijke informaties (analoog aan Husserl’s noëmatische kern) moest bevatten, terwijl de lagere niveaus contextafhankelijk gespecificeerd moesten worden.
Volgens Dreyfus kan Husserl als computationist begrepen worden omdat hij net als de kunstmatige intelligentie de wereld als een ‘systeem van overtuigingen’ beschouwt. Dreyfus, zelf een criticus van de kunstmatige intelligentie, steunt echter op Heidegger en contrasteert diens begrip in-de-wereld-zijn met Husserl’s begrip intentionaliteit.
——————————————————————————————————
Tot zover de citaten; woensdag heb ik de papieren versie in mijn brievenbus.
Bedankt voor je waardevolle tip!