De manier waarop overheden it-opdrachten aanbesteden, komt opensource-initiatieven niet ten goede. Een veel gehoord struikelblok om voor overheden te kunnen werken, is de vorm van hun aanbestedingsbeleid., waardoor slechts een beperkt aantal (grote) it-partijen omvangrijke opdrachten verwerft.
Dit blijkt uit een studie die staatssecretaris Knops (BZK) heeft laten uitvoeren. Onder de titel ‘Shirt, pak, zolder & vergadertafel’ deden Ton Baetens, Arnout Ponsioen en Linda de Veen een antropologisch onderzoek naar opensource-gemeenschappen – en waarover ook Computable-redacteur Rik Sanders is gehoord.
De directie Digitale Overheid (i.o.) van zijn ministerie van BZK wilde een beter beeld krijgen van de opensource-beweging en haar positie bij de overheid. Knops riep een jaar geleden overheden op om broncode zo veel mogelijk te delen en beschikbaar te stellen aan de samenleving. Het uitgangspunt daarbij is ‘open, tenzij’. Uitzonderingen zijn wanneer dit niet verenigbaar is met veiligheidsbelangen of er een vertrouwelijke werkwijze wordt geschaad, zoals het geval kan zijn bij opsporing en toezicht.
In de praktijk blijkt de rol van opensource bij de overheid beperkt. Om meer ruimte te bieden aan de opensource-manier van werken, moet de vorm waarin een aanbesteding is gegoten anders worden ingericht. Zo luidt het belangrijkste advies van de onderzoekers.
Open, tenzij
Aandacht is nodig voor ‘open source-proof’ aanbesteden bij afdelingen inkoop van overheden. Dat kan op een aantal manieren. Bijvoorbeeld door het openbaar maken van de code te verplichten bij opdrachten voor overheden. Of door de uitzonderingsgronden te concretiseren waarop overheden – onder het mom van ‘open, tenzij – mogen kiezen voor ‘tenzij’. Een derde, wat verdergaande manier van anders aanbesteden zou kunnen bestaan uit het mee laten wegen van licentiekosten over een bepaalde periode in de aanbestedingsprijs.
Ook belangrijk is dat de kennis over opensource bij overheden wordt vergroot. Het anders aanbesteden hangt nauw samen met de aanwezigheid van know-how hierover bij overheden. Die kennis lijkt nu nog beperkt. Het verdiepen en verspreiden van deze kennis is essentieel, willen overheden komen tot de praktische uitvoering van ‘open, tenzij’. Om die reden is het belangrijk om te investeren in de kennisopbouw over de samenhang tussen open code, gebruikslicenties en communities, en, uiteraard, over de opensource-manier van werken.
Kennisvergroting kan leiden tot een positiever houding ten aanzien van een opensource-stijl. Overheden met voldoende kennis en een positieve houding kunnen verder worden verleid om ook praktijkervaringen op te doen. Bijvoorbeeld door ruimte te scheppen voor pilots en experimenten, het belonen van goede voorbeelden met een jaarlijkse prijs, of het leren van projecten die mislukten (‘brilliant failures’). De ervaringen die nu al worden opgedaan in verschillende opensource-projecten, zoals bij de gemeente Buren of Amsterdam, kunnen nog actiever worden gedeeld. Dit kan bijvoorbeeld in samenwerking met VNG Common Ground en het Kennisnetwerk Open Source.
Verder wordt aangeraden opensource nog sterker als standaard te positioneren. Ook moeten de leefwereld van een opensource-ontwikkelaar en de leefwereld van een it-inkoper bij een overheid dichter bij elkaar komen. Organisaties en netwerken als Code for NL en de Waag kunnen daarbij een rol spelen. Ook een overheidsclub als ICTU zou dat kunnen doen.
Het is wat laat, maar ik lees dit artikel nu pas.
Ik vind Open Source een heel nuttig en fascinerend fenomeen, maar ik blijf maar niet begrijpen waarom Open Source zo enorm gepushed wordt en dan (blijkbaar) bij uitstek in overheidsland. Voor mij is software maar een middel en geen doel. Hoe die software tot stand komt en onder welke voorwaarden en hoe de software toepasbaar wordt gehouden en na verloop van tijd ten grave wordt gedragen laat me op zich ook koud. Waar het echt om draait is de mate waarin je daar ‘last’ van hebt als gebruiker. Het gaat om bruikbaarheid, zekerheid, transparantie (van bv TCO), voorspelbaarheid, betrouwbaarheid, veiligheid en flexibiliteit van het middel tijdens de totale gebruikscyclus. En dat in relatie tot het doel waar je die software voor inzet. Of software open dan wel closed source is, is hierbij geen garantie voor een beter resultaat. Er moet een goede balans zijn tussen effectiviteit en efficiency. En voor alles is er altijd wel een alternatief. Als je je (bij closed source) laat verrassen door vendor lock in, hoge exitkosten, onvoldoende snelle / goede doorontwikkeling, matige ondersteuning etc. dan kun je je ook afvragen of je je inkoop en leveranciersmanagement wel op orde hebt.
Uiteraard ben ik niet voor monopolistengedrag wat tot excessieve winsten leidt. En uiteraard moeten we er naar streven de totale maatschappelijke kosten (voor de hele overheid) zo laag mogelijk te houden door samen optrekken en hergebruik. Maar in ons systeem van een veelheid aan (deels gelaagde) overheden (lees koninkrijkjes) kun je hier alleen echt wat in bereiken door de regie en initiatieven centraal stevig op te pakken en goed te verankeren.