In tijden van Covid ligt onze directe focus op het beschermen van levens en bestaansmiddelen. Pas wanneer de pandemie afneemt en het normale leven terugkeert, kunnen we nadenken over de andere gevolgen van het virus. Eén daarvan is de versnelde digitalisering van bedrijven
Natuurlijk is digitalisering niets nieuws. Uit onderzoek van Statista blijkt dat al in 2011 dertig procent van de workloads in de cloud draaiden, en dit zal volgend jaar stijgen naar 94 procent. Maar die voorspelling werd in maart van dit jaar gedaan, net toen bedrijven zich begonnen aan te passen aan de coronacrisis. Sindsdien is er veel gebeurd. Werknemers zijn uit hun kantoor verbannen, klanten zijn uit winkels gestuurd en beproefde bedrijfsmodellen zijn terzijde geschoven. En digitalisering is flink gestegen op de prioriteitenlijst.
Verder blijkt dat bedrijven die cloud-omgevingen onderhouden, zich beter hebben aangepast sinds Covid toesloeg. Zij waren in staat werknemers op afstand te mobiliseren en hun verkoop naar online te verschuiven. Flexibiliteit is van een abstract concept veranderd in een bedrijfskritieke eis. Raden van bestuur en bedrijfsleiders begrijpen de waarde ervan, en zien hoe de cloud het mogelijk maakt. In slechts een paar maanden tijd is de druk op cloud-adoptie spectaculair toegenomen.
En daarmee ook het risico dat die adoptie misgaat.
Slechte beslissingen
Bedrijven die geconfronteerd worden met deze urgentie, kunnen in de verleiding komen om all-in te gaan bij één grote publieke cloudprovider. Migreer al je systemen en workloads in één klap – en de klus is geklaard. Maar haastig genomen beslissingen zijn vaak slechte beslissingen. Deze snelle oplossing maakt een organisatie waarschijnlijk juist minder wendbaar en concurrerend dan voorheen.
Ik was onlangs in gesprek met een bedrijf dat keukengerei maakt (die term doet het geen recht; het bedrijf nam de traditionele kookpot en rustte deze uit met ai en social sharing-mogelijkheden; denk dan aan een Tesla, maar dan op een kookplaat). Zij bouwden en draaiden al hun applicaties bij één van de grootste aanbieders van publieke-cloud-infrastructuur. Maar toen de tijd kwam om hun bedrijf uit te breiden naar delen van Azië, waar hun cloud-aanbieder geen datacenters had, werd hun vooruitgang stopgezet. Door de nationale regelgeving op het gebied van datasoevereiniteit moesten ze vervolgens een ‘lokale’ cloud-aanbieder vinden. Dit terwijl al hun architectuur en applicaties technologisch ingericht waren om met een andere partij te werken. De topline-groei stagneerde hierdoor, hoofdzakelijk omdat hun cloud-architectuur in de basis te rigide was.
Steeds vaker is de ‘verkeerde’ architectuur voelbaar wanneer meerdere kleine problemen samenkomen. Denk aan het onvermogen om een security-patch te implementeren, een resource-intensieve aanpassing, of de suboptimale prestaties van een applicatie, allemaal omdat de software slechts op in één systeem kan draaien.
Tempo van transformatie
Wat moeten bedrijven dan verlangen van hun cloud-architectuur? Hetzelfde als vóór Covid: de flexibiliteit om applicaties eenmalig te ontwikkelen, naar believen aan te passen en overal in te zetten. Waar dan ook ter wereld, en op elke cloudconfiguratie – of het nu gaat om een publieke of private cloud, edge computing, of een combinatie daarvan. Cio’s en cdo’s hebben misschien het gevoel dat ze op dit moment geen controle hebben over het tempo van transformatie (en ze hebben een punt), maar ze kunnen het zich niet veroorloven om de controle uit handen te geven.
De omvang van de grootste publieke cloudproviders wordt in het niet gedaan door de wendbaarheid van een multi-cloud strategie die niet aan één platform of leverancier is voorbehouden. Want hoewel elke leverancier dingen heeft waar hij het beste in is, geen enkele partij is het beste in alles. Vertrouwen op één leverancier betekent dat je de prijs van het compromis accepteert voor het gemak op korte termijn. Maar uiteindelijk trek je met dat gemak wel aan het kortste eind. Api’s van andere leveranciers zijn buiten bereik, en de automatisering die je concurrenten gebruiken, zijn niet mogelijk. Deze afhankelijkheid van één leverancier maakt je minder wendbaar. De kosten voor het draaiend houden en onderhouden van it zijn te hoog, waardoor de mogelijkheden om te experimenteren en nieuwe wegen in te slaan beperkt zijn. En hoe langer het duurt, hoe moeilijker het is om de overstap te maken. Opeens realiseer je je dan dat iemand anders het voor het zeggen heeft.
Uit het niets
Covid is uit het niets opgekomen, maar dat geldt ook voor ‘disruptors’ en innovators. In die zin staan bedrijven voor een bekende uitdaging, die ze in de toekomst steeds opnieuw zullen aangaan. Kijk naar de auto-industrie. Als je onder de motorkap kijkt, ontdek je dat het bedrijfsmodel totaal is veranderd. Voor autofabrikanten zit de winst op lange termijn niet meer in het chassis en de motor, maar in de digitale diensten die vanuit de auto worden gebruikt. Bedrijven die voorheen slechts een paar grote fabrieken en een gevestigde toeleveringsketen hoefden te onderhouden, moeten nu ineens gaan nadenken over de manier waarop ze digitale diensten kunnen creëren, bouwen, inzetten en integreren. Alles is dynamischer, gecompliceerder en onvoorspelbaarder. Je kunt het je daarom niet meer veroorloven om te vertrouwen op it die je mogelijkheden beperkt.
Hetzelfde principe kan – en moet – verder reiken dan je infrastructuur, naar boven en de rest van je technologie-stack. Opensourcesoftware is een natuurlijke uitbreiding, en biedt dezelfde vrijheid om je toolkit te kiezen en zelf de controle te houden. Nergens zie je deze harmonie meer dan in de creatieve frontlinie van de devops-wereld. Maar dat is wellicht een onderwerp voor een volgend artikel.
Auteur: Werner Knoblich, senior vice president and general manager EMEA bij Red Hat