Ook het onderwijs ontkomt niet aan de digitale transformatie. Het uitbreken van de coronacrisis begin dit jaar heeft de druk op het onderwijsmanagement flink opgevoerd: de vraag naar toepassingen voor onderwijs op afstand is enorm toegenomen. Voor een sector waar vernieuwing belangrijk wordt gevonden, maar waar niet altijd de (financiële) middelen beschikbaar zijn om vernieuwingen direct door te voeren, vormt de coronacrisis een grote uitdaging. Maar die uitdaging zorgt er misschien wel voor dat alle neuzen dezelfde kant op komen te staan en prioriteiten worden heroverwogen. Dat biedt kansen voor onderwijs 2.0!
Directeuren, docenten, scholieren en ouders zien allemaal de voordelen die digitalisering van het onderwijs biedt, maar de implementatie van nieuwe initiatieven gaat niet altijd zonder slag of stoot. It-afdelingen van onderwijsinstellingen zijn nu vaak al onderbezet en overwerkt. Ze hebben behoefte aan van alles, maar zeker niet aan extra werkdruk. Onderwijsmanagers moeten kijken naar flexibele, veilige oplossingen voor onderwijs op afstand met een groot gebruiksgemak, afgestemd op de verschillende vaardigheidsniveaus van de verschillende doelgroepen (van docent tot student/scholier en ouder). En dat allemaal zonder de werklast van de it-afdeling te verhogen.
In kaart brengen
Om in kaart te brengen waar een onderwijsinstelling en haar eindgebruikers behoefte aan hebben, is het goed de drie ‘niveaus’ binnen het Nederlandse onderwijs van elkaar te scheiden. Basisscholen die de stap naar digitaal onderwijs maken, willen op een goedkope en eenvoudige manier een oplossing aanbieden aan alle leerlingen en docenten. Het is dan ook vaak de onderwijsinstelling zelf die voorziet in de devices. De veelal licht educatieve applicaties worden meestal centraal aangeboden.
Middelbare scholen gaan digitaal een stap verder: zij bieden vaak ook volledig digitale lessen aan. Bovendien vindt het (digitale) onderwijs niet alleen op de school zelf plaats, maar moeten leerlingen ook vanuit huis toegang hebben tot de digitale lesstof. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van apparaten die in het bezit zijn van de leerlingen zelf (of hun ouders).
Het onderwijs is in het hoger en/of beroepsvormend onderwijs niet langer locatie gebonden. Het grootste deel van het onderwijs verloopt (zeker nu) decentraal – en dus digitaal. Dat betekent dat er goede mogelijkheden moeten worden aangeboden voor digitaal overleg en digitale onderlinge samenwerking, bijvoorbeeld in virtuele werkteams. Ook hier wordt veel gebruik gemaakt van apparaten die in het bezit zijn van de eindgebruikers zelf.
Kortom: Waar de behoefte in het basisonderwijs voornamelijk ligt in het sturen en ondersteunen van de docent bij de eerste vormen van digitaal lesgeven, hebben het voortgezet en hoger/beroepsvormende onderwijs vooral behoefte aan (toenemende) vrijheid, met een belangrijke focus op veiligheid vanwege de vele verschillende apparaten die wordt gebruikt om toegang te krijgen.
Gemene deler
Hoewel er duidelijke verschillen zitten in de eisen die de verschillende onderwijsniveaus stellen aan hun digitale oplossingen, kennen ze ook één gemene deler: het digitaal onderwijs moet zo makkelijk mogelijk worden gemaakt voor iedere eindgebruiker. Op school kan de docent informatie op papier aanreiken en staan computers die kant en klaar zijn voor gebruik, maar thuis is dat heel anders: wanneer informatie op verschillende plekken verzameld moet worden en er voor iedere activiteit een andere applicatie moet worden gestart, raken gebruikers snel het overzicht kwijt. Waar je naartoe wilt is een digitale omgeving waar iedere toepassing en alle informatie eenvoudig vindbaar is en alles ‘het gewoon doet’ op elk apparaat.
Dat klinkt makkelijker dan het is: in de praktijk is het lastig om gebruikers allemaal op dezelfde manier toegang te bieden tot alle middelen die ze nodig hebben, met maar één gebruikersnaam-en-wachtwoordcombinatie. Er is immers sprake van een groot aantal applicaties en een enorme diversiteit aan gebruikte devices. Die allemaal afzonderlijk moeten beheren, is de nachtmerrie van iedere it-afdeling, die toch al vaak gebukt gaat onder een gestaag groeiend aantal tickets met vragen en problemen. Daar komt nog bij dat de it-afdeling moet kunnen garanderen dat alle gebruikers over dezelfde, meest recente versie van applicaties beschikken en dat updates breed en op tijd moeten worden uitgerold om beveiligingsincidenten te voorkomen. En dan moet ook nog eens alle informatie altijd beschikbaar en up-to-date zijn: wanneer een docent na een les een samenvatting deelt, moeten de leerlingen die meteen in de juiste versie kunnen inzien.
Het antwoord op bovenstaande problematiek ligt in een allesomvattende ‘digitale werkplek’. Workspace-oplossingen worden door diverse branches al veel langer gebruikt en zijn in vele soorten, maten en smaken verkrijgbaar. Door de benodigde tools en applicaties te centreren in één centrale interface krijgen eindgebruikers één centrale toegangspoort tot alle digitale dienstverlening van een onderwijsinstelling. Dat betekent dat ze zich niet hoeven af te vragen of de beschikbare informatie de juiste is, en zich niet het hoofd hoeven breken over welke applicatie ze waarvoor moeten gebruiken: dat wordt centraal geregeld.
Gecentraliseerd werken
Zo’n digitale werkplek betekent dat ook de it-afdeling gecentraliseerd kan werken: updates kunnen breed worden uitgerold voor alle toepassingen en taken kunnen worden geautomatiseerd. Gebruikers kunnen de applicaties die ze nodig hebben zelf, in de juiste versie, uit hun applicatiebibliotheek ophalen en daar meteen mee aan de gang zonder tussenkomst van een it-medewerker. Zo heeft it de handen vrij voor andere, strategische werkzaamheden die de weg vrij maken voor onderwijs 2.0.
Nico Zieck, director of technology & solutions bij Liquit
Het leerproces lijkt me niet een logistiek probleem van aanbieden van informatie waarbij de keuze voor apps en de inrichting van de leeromgeving door de IT bepaald worden. Didactische strategieën moeten bepaald worden door de leerdoelen en niet door de middelen. En de traditionele didactische werkvorm van doceren middels videobellen invullen lijkt me eerder onderwijs 1.1 dan onderwijs 2.0 als er geen wijzigingen zijn in de didactische strategie.