Sciencefictionverhalen scheppen doorgaans een dystopisch beeld van de toekomst waarin computer vision en het gebruik van neurale netwerken voor geautomatiseerd leren niet bepaald het beste met de wereld voor hebben. Dat is jammer, betoogt Robin Murphy in het magazine Science Robotics.
Dit komt volgens Murphy doordat schrijvers van sciencefictionverhalen wel schrijven over robots die bijvoorbeeld kunnen zien en een bepaalde intelligentie hebben, maar niet schrijven over hoe computer vision nou eigenlijk werkt. In verhalen kan een robot gewoon ‘zien’ en gaan we er voor het gemak maar vanuit dat de computer vision van de robot in kwestie misbruikt zal worden voor surveillance of marketing.
Het oudste verhaal dat ze aanhaalt, stamt al uit 1931, getiteld ‘The Doom from Planet 4′. Hier worden vijandige robots voorgesteld met ogen als camera’s. In het verhaal komt wel computer vision aan bod en zit zelfs een hint naar cloud computing. Hoe de camera’s hun signalen naar begrijpelijke taal voor robots vertalen, blijft onduidelijk. De robots op de planeet zijn er om twee bewoners van een eiland te volgen, die robots gaan overigens stuk door gecentraliseerde controle: de verbinding valt weg en de robots doen het niet meer. Daarmee wordt gesuggereerd dat machine intelligence te complex en ingewikkeld is om in één robot te bestaan.
Daarna licht Murphy een werk van Asimov uit, het verhaal van ‘Robbie’. Deze robot heeft een ‘positronisch’ brein en hiermee wordt het belang van de functie van een brein aangegeven. Hoe zo’n positronisch brein nou moet werken, legt Asimov nergens uit. Het geheel is niet gebaseerd op neurale netwerken, aangezien de structuur van de menselijke visuele cortex en de hele achterliggende neurale structuur pas twintig jaar later ontdekt zouden worden. Pas met de komst van het personage Data in ‘Star Trek: The Next Generation’ worden neurale netwerken gekoppeld aan robotica.
Na het uitwerken van nog enkele oude voorbeelden van sciencefiction met robots die camerabeeld gebruiken om te kunnen ‘zien’ – over het algemeen met zogenaamde ‘blob-analyse‘, wat ze vooral heel gericht op één doel maakt – gaat Murphy over naar meer moderne films en series. Ze beschrijft onder andere de tv-serie ‘Person of Interest’ waarin overheidssurveillance angst inboezemt. Steeds vaker verschijnen robots of automatische systemen in populaire cultuur met een min of meer accurate voorstelling van hoe neurale netwerken objecten herkennen, maar over het algemeen betekent dat deze netwerken er zijn voor het vernietigen van allerlei dingen die we als mens juist wel prettig vinden.
Robotchirurgie
Hoewel het zo is dat veel van de voorgestelde negatieve implicaties van geautomatiseerde systemen rap werkelijkheid worden, worden volgens Murphy de voordelen wel heel erg buiten beschouwing gelaten. Denk aan robotchirurgie, produceren van goederen, autonome auto’s, robots voor reddingsoperaties, robots om ouderen te verzorgen of te vermaken en wat al niet meer.
Het zou, om met Murphy’s woorden te spreken, fijn zijn als sciencefictionschrijvers in de nabije toekomst een toekomst beschrijven waarin computervisie en machinaal leren niet alleen meer uitgelegd worden als iets voor het slechte, maar ook voor het goede.