Minister van Infrastructuur en Waterstaat Van Nieuwenhuizen stelt dat er een rijbewijs moet komen voor zelfrijdende auto’s. Ook moet de software in deze voertuigen niet alleen vooraf maar ook na een update getoetst worden. Op (inter)nationaal niveau moet aan deze criteria en eisen worden gewerkt, ook wel het ‘rijbewijs van de zelfrijdende auto’ genoemd.
Dit stelt de minister in een Kamerbrief over smart mobility. ‘Voor verantwoorde toelating van zelfrijdende voertuigen moeten de huidige toelatingseisen doorontwikkeld worden. Software neemt in toenemende mate de rol van de bestuurder over en bepaalt daarmee het gedrag van een voertuig. Deze software ontvangt in de loop van de levensduur updates, veelal draadloos (‘over-the-air’). Passende en toetsbare functionele eisen aan het gedrag van het voertuig zijn nodig, waarmee het voertuig veilige deelname aan het verkeer kan aantonen. Toetsing van een voertuig moet nu plaatsvinden bij eerste afgifte van een voertuig, maar mogelijk ook later in de levensduur na een update’, aldus Van Nieuwenhuizen.
Security nog in kinderschoenen
De minister stelt verder dat de security rond geautomatiseerde voertuigen nog in de kinderschoenen staat. ‘De functionele veiligheid van voertuigen is steeds meer afhankelijk van elektronische systemen, zowel in voertuigen als in de verbindingen naar buiten. De eisen en procedures voor de beveiliging of security van die systemen worden grotendeels internationaal vastgesteld. Ik constateer dat dit nog in de kinderschoenen staat en de komende jaren snel doorontwikkeld moet worden. Daar zet ik mij sterk voor in, bijvoorbeeld bij de normstelling en certificering van systemen, of de technische en organisatorische waarborgen voor detectie en preventie van verdacht gedrag.’
Up to date houden hard- en software
Tot slot geeft ze aan dat ze in internationaal verband werkt aan gezamenlijke eisen en procedures voor het up-to-date houden van hardware en software in voertuigen. ‘Zeker als het gaat om de registratie en distributie van data in voertuigen bij (bijna) ongelukken. Met België, Duitsland en Frankrijk bespreek ik de harmonisatie van (experimenteer-)regelgeving om grensoverschrijdend testen met geautomatiseerde voertuigen nadrukkelijk mogelijk te maken’.
‘…preventie van verdacht gedrag.’
Wie bepaald er wat er verdacht is en wat niet plus sinds wanneer zou verdacht gedrag voorkomen moeten worden. Pas na onderzoek kan vastgesteld worden of verdacht gedrag fout dan wel goed is.
Als ik vaststel dat Eerste Kamerleden allerlei bijbaantjes hebben die zij niet opgeven aan het register van die Eerste Kamer vind ik dat verdacht gedrag? Mag ik op grond daarvan ook die kamerleden aangeven bij de instanties?
Is dit onzorgvuldig geformuleerd van de minister of een slip of the tongue?