In het rapport ‘Opwaarderen – Borgen van publieke waarden in de digitale samenleving’, stelt het Rathenau Instituut dat de overheid, het bedrijfsleven en het maatschappelijke veld onvoldoende zijn toegerust om onze menselijke waarden en fundamentele rechten te beschermen. Het is tijd om de impact van de digitaliseringsgolf op de samenleving te onderkennen en regie te gaan voeren. ‘We zouden proactiever moeten kijken welke publieke waarden grote databedrijven als Google en Facebook kunnen realiseren en daarover het gesprek aangaan’, vertelt directeur Melanie Peters mij in een gesprek voor GOV magazine.
We hebben onze apps, onze software en onze technologie wel regelmatig opgewaardeerd, maar we zijn vergeten om de maatschappij te updaten, concludeert het Rathenau Instituut in het rapport. Het instituut vindt dat er een overkoepelende kabinetsvisie moet komen over de betekenis van digitalisering en het borgen van publieke waarden, grond- en mensenrechten. Het is in dit verband ook voorstander van een nationale dialoog en een periodieke politieke discussie in Eerste en Tweede Kamer over de governance van maatschappelijke en ethische digitaliseringsvraagstukken.
Ook pleit het instituut voor het versterken van de rol en positie van toezichthouders en voor een ‘Digitaliseringsakkoord’, waarin overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen vastleggen hoe zij de digitale samenleving samen een humaan gezicht kunnen geven. ‘Digitalisering individualiseert, terwijl we juist ook moeten zorgen voor elkaar’, benadrukt Peters.
Grenzen vervagen
Technologische ontwikkelingen maken dat de data-economie in hoog tempo gestalte krijgt. Dat gaat gepaard met disruptie. De overheid heeft een uitdaging om zo productief mogelijk te digitaliseren en tegelijkertijd publieke belangen te borgen, luidt een conclusie van het Maak Waar!-rapport van de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid en dat is ook de bevinding van het Rathenau Instituut. ‘Het gaat al nu veel verder dan we ons met z’n allen realiseren’, zegt Peters. Zij refereert aan bedrijven als Airbnb, Facebook en Uber die in hun sectoren de grootste aanbieders zijn. Hun business- en verdienmodellen bestaan eruit dat het toegang geven tot producten en diensten belangrijker is dan het zelf maken of in bezit hebben daarvan. Met het in kaart brengen van vraag en aanbod wordt ook het werkelijke kapitaal van deze bedrijven zichtbaar: data.
‘Er worden heel veel data verzameld en opgeslagen, gecombineerd en gekoppeld en zo ontstaan profielen. In het commerciële domein krijg jij op basis van zo’n profiel bijvoorbeeld een bepaalde aanbieding. Maar het kan ook zo zijn dat je van bepaalde zaken wordt uitgesloten’, aldus Peters. Ze waarschuwt dat de grenzen tussen mensen en technologie binnen het private en publieke domein aan het vervagen zijn in het gebruik van sociale media. Ze wijst op de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten, discussies over nepnieuws, de twitterbots, de mogelijke invloed van hackers. ‘Je profiel bepaalt welk nieuws je krijgt. Dat is geld waard, of stemmen. En dan is de vraag: is Facebook een publieke ruimte of private ruimte? Dat loopt daar eigenlijk door elkaar heen. We spreken in ons rapport van ‘maatschappelijke weerbaarheid rondom digitalisering’. Je weet eigenlijk niet wat een ander van jou weet, op welke manier dat wordt verwerkt en op welke manier je wordt beïnvloed.’
Gesprek aangaan
Genoemde platformen nemen steeds meer het publieke domein over, stelt Peters. ‘Nu reguleren we heel veel door achteraf boetes op te leggen aan deze grote bedrijven. Maar we zouden proactiever moeten kijken naar welke publieke waarden zij kunnen realiseren en daarover het gesprek aangaan.’
Peters weet niet of ze het zelf willen, of ze zichzelf in die rol zien. ‘Facebook zegt ‘wij willen de wereld verbinden en wij doen wat de overheid niet kan’. Is dat een visie die ons past? Je kunt heel veel van de uitvoering in handen leggen van allerlei partijen, maar de overheid staat pal voor de publieke waarden. Dan heb je het over gelijke behandeling, privacy, autonomie, menselijke waardigheid en ongelijke machtsverhoudingen. Vanuit het kader ‘verantwoord ondernemen’, moeten bedrijven zich daartoe verhouden. En zeker daar waar zij op basis van hun kennis en technologische voorsprong het beste kunnen inschatten wat de effecten zijn. Dan kun je hen daar ook op aanspreken. Ik heb bij Shell gewerkt, wij wisten meer van al die stoffen die we maakten dan wie dan ook. Dat geeft je ook de verantwoordelijkheid om je eigen werknemers en anderen te informeren en te beschermen. De technologie ontwikkelt zich zó snel, dat je tegen de ontwikkelaars ook moet zeggen: ‘dit geeft jullie een verantwoordelijkheid om na te denken over hoe je het op een goede manier kunt ontwikkelen’. Anders loopt de overheid altijd achter de ontwikkelingen aan. We kunnen geen wetten maken die bij wijze van spreken de volgende innovatie al incorporeren, maar we hebben wel waarden afgesproken met z’n allen en we verwachten dat innovaties zich daarbinnen ontwikkelen. We moeten ‘nieuw denken’ ontwikkelen over wat nodig is, want we hebben dit niet eerder bij de hand gehad.’
Wat Uber eigenlijk volgens Peters aan het doen is, behalve vraag en aanbod bij elkaar brengen, is onze hele omgeving in kaart te brengen. ‘Ze kijken waar auto’s moeten staan om zo snel mogelijk aan de vraag te kunnen voldoen. We zouden hen kunnen aanspreken op het meedenken over duurzame mobiliteit en bereikbaarheid in Nederland. Ze kunnen wel zeggen ‘wij zijn een app’, maar wij zien ze ook als vervoersbedrijf en je mag verwachten dat ze publieke waarden die daarbij horen onderschrijven. Hetzelfde bij Airbnb: in Amsterdam ontstaat een collectief probleem, niemand weet hoeveel kamers er zijn verhuurd met hoeveel toeristen als gevolg, de gemeente weet het ook niet, alleen Airbnb heeft die data. En dan zegt Airbnb ‘we zijn geen hotel’, maar dan zegt Amsterdam terecht dat ze vanuit de openbare orde een mogelijkheid heeft om dat collectieve probleem aan te pakken. Dat bepleiten wij ook in ons rapport: maak gebruik van de regulerende kaders die je nu al hebt.’
Kaders stellen
Feit blijft dat we de data-economie nog onvoldoende hebben doordacht en daar ook echt beleid op moeten maken, stelt Peters. ‘Er komen telkens weer nieuwe aspecten bij naarmate de technologie vordert. Gezichtsherkenning bijvoorbeeld gaat heel snel, net als stemherkenning. Dus we zullen het gesprek moeten aangaan over de impact op de samenleving. Wil je dat alle data van ons Nederlanders alleen maar in Amerika liggen of wil je dat die hier bewaard worden? In hoeverre moeten we onszelf gaan monitoren en wie kan dan bij onze data en op welk moment? De grote bedrijven hebben de meeste kennis, maar het is aan de overheid om duidelijk aan te geven wat wij met elkaar hebben afgesproken in dit land. Ik herinner me een uitspraak van voormalig minister Henk Kamp, naar aanleiding van een grote stroomstoring. Hij zei toen ‘we hebben dit geprivatiseerd, maar uiteindelijk kloppen de mensen toch bij de overheid aan’. En zo is het.’
Individualisering is volgens Peters een kenmerk van de datasamenleving. ‘Maar er zijn ook nog collectieve belangen en collectieve rechten. We zullen daarin nieuwe vormen moeten vinden en bij alles moeten denken: op wiens vraag zijn deze data een antwoord? Vertrouwen van de burgers in de overheid gaat vaak over: ‘luistert er iemand naar mij? Mijn vergunningaanvraag is afgewezen, maar wie legt mij uit waarom? Bij welke persoon kan ik terecht?’. Technologie moet ondersteunend zijn aan processen en diensten, verlies de menselijke maat niet uit het oog. Zorg dat het keukentafelgesprek mogelijk blijft, want anders ben je je burgers kwijt. Gehoord worden is vaak belangrijker dan gelijk krijgen.’
Raad van Europa
In een onderzoek voor het parlement van de Raad van Europa zijn de mensenrechten tegen het licht gehouden en is gezegd dat we die in dit digitale tijdperk ook opnieuw moeten interpreteren. Peters: ‘Niemand wil een onveilige samenleving, maar wij hebben aangegeven dat mensen ook het recht hebben om niet gemonitord te worden.’
Peters vertelt me dat ze met de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid een bezoek heeft gebracht aan Stratumseind in Eindhoven. In dat uitgaansgebied worden data verzameld uit verschillende bronnen (video, audio en social media) die de lokale autoriteiten helpen de situatie te monitoren en te anticiperen op mogelijke incidenten. ‘Gezichten zijn in de videobeelden niet herkenbaar. Ik vind dat een geslaagd voorbeeld van het toepassen van technologie voor veiligheidsdoeleinden waarbij privacy wordt gewaarborgd.’
Dit artikel is ook te lezen in GOV magazine nummer 13 van Atos.
Profiel
Melanie Peters is sinds 1 februari 2015 directeur van het Rathenau Instituut, dat zich toelegt op onderzoek op het snijvlak van wetenschap, technologie en samenleving. Eén van de speerpunten in het werkprogramma 2017-2018 is ‘De verregaande digitalisering in alle domeinen van het leven’. Peters is ook lid van de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid die in het rapport ‘Maak Waar!’ adviseert over het functioneren van de digitale overheid in relatie tot de snelle digitalisering van de samenleving.
Wat dit stuk mist is de opmerking over het feit dat een klein aantal grote spelers heel veel data en dus heel veel macht heeft verzameld. Zij weet inmiddels veel meer dan een overheid over mensen. Niet dat het een wedstrijdje is maar het geeft wel aan dat de soevereiniteit van de overheid onder druk staat. (Los van het feit dat diezelfde grote spelers ook een belangrijke politieke invloed hebben via het lobby systeem.)
Een ander aspect zijn de laatste ontwikkeling omtrent oneigenlijk gebruik van de bijzondere positie die deze grote spelers hebben. Zij maken zich steeds meer schuldig aan ‘digitale discriminatie’. Dwz dat zij de spelregels bepalen en deze op bepaalde vlakken zelfs sterk afwijken van de wettelijke afspraken die in de samenleving in zijn algemeenheid zijn gemaakt.
De vrijheid staat sterk onder druk als je een politiek afwijkende mening hebt van wat een social media gigant wensbaar acht.
Bijvoorbeeld een Facebook en Twitter sluiten elke dag heel veel mensen buiten die een conservatief of populistische politieke insteek hebben. Op die media staat vrijheid van meningsuiting staat zeer sterk onder druk omdat deze moderators hebben die te overijverig politiek correctheid af willen handelen. Of bepaalde belangengroepen misbruiken de technische mogelijkheden om hun ideologische tegenstanders een hak te zetten.
Dat is iets wat de overheid wel kan en moet doen om te zorgen dat er in de publieke opinie een eerlijk speelveld blijft zodat de samenleving het brede scala aan inzichten behouden wordt omdat iedereen een stem blijft hebben.