De basis voor de Digitale Overheid is nagenoeg op orde. Toch is het werk nooit klaar. ‘De dienstverlening van de overheid heeft zich in rap tempo gedigitaliseerd, maar is nog niet volledig digitaal. Er zijn nog genoeg stappen te zetten’, zegt Bas Eenhoorn, de Nationaal Commissaris Digitale Overheid.
In de zomer van 2014 werd Bas Eenhoorn aangesteld als Digicommissaris, waarbij hij vier opdrachten meekreeg: de financiering moest op een duurzame manier worden geregeld, er moest duidelijkheid komen rondom governance, de generieke digitale infrastructuur (GDI) moest vorm krijgen en het Digiprogramma, een meerjarenplan over hoe de digitale overheid vormgegeven moet worden, moest het levenslicht zien. Na 2,5 jaar maakt hij de balans op en concludeert dat, wanneer het nieuwe kabinet de aanbevelingen van de studiegroep Informatiesamenleving en Overheid opvolgt en er één bewindspersoon wordt belast met de regie op de digitale overheid, zijn taak als Digicommissaris volbracht is.
Als u nu terugkijkt op de afgelopen periode, wat heeft u dan kunnen bewerkstelligen?
‘We hebben de basis gelegd voor duurzame financiering van de digitale infrastructuur. Daarnaast hebben we net het derde Digiprogramma uitgebracht dat breed wordt gesteund door alle overheidslagen en uitvoeringsinstanties. We hebben de afgelopen jaren een governance-structuur opgezet met op het hoogste niveau de ministeriële commissie Digitale Overheid, daaronder het Nationaal Beraad Digitale Overheid en daaronder regieraden. Drie grote opdrachten zijn goeddeels gereed, maar in de enorme dynamiek van de digitale ontwikkelingen, zien we dat we constant bezig blijven.’
Hoe ziet u die bewindspersoon uit het rapport van de studiegroep Informatiesamenleving en Overheid? Moet er een ict-minister komen?
‘Er moet inderdaad een minister komen, maar geen ict-minister. Het moet een minister zijn die zich bezighoudt met het informatiebeleid, waaronder ict-vraagstukken en digitale infrastructuur, maar dat moet hij niet doen als enige portefeuille. In veel landen om ons heen is het een combinatie met de minister van Financiën of Binnenlandse Zaken of zelfs de minister-president. Het moet in ieder geval iemand zijn met bezieling, iemand die feeling heeft met digitalisering. Het moet een bewindspersoon zijn die beschikt over een potje met geld, minstens over een groepje mensen met kennis en het moet het liefst iemand zijn met doorzettingsmacht. De kans dat zo’n minister er komt, is vrij groot.’
Hoe staat het met de Digitale Overheid? Eind 2018 moet de dienstverlening van de overheid volledig digitaal moeten zijn. Is dat haalbaar?
‘De dienstverlening van de overheid heeft zich in rap tempo gedigitaliseerd. Het is weliswaar nog niet voor honderd procent en vaak ook nog maar één kant op. Ik kan me digitaal tot een gemeente richten, maar de gemeente is vaak nog niet in staat om alle formulieren die ik moet invullen digitaal aan mij ter beschikking te stellen. Dat betekent dat ik thuis moet printen, de formulieren moet invullen, weer inscannen en dan terugsturen. Het is zeker nog niet volmaakt, maar er zit wel een enorm tempo in. Het hoeft ook helemaal niet honderd procent te zijn. Natuurlijk, ik denk dat men ooit wel over het programma Digitale Overheid 2017 heeft gedacht dat dit jaar alles volledig digitaal zou zijn, maar nu zeggen we dat dat helemaal niet noodzakelijk is. Het belangrijkste is dat ik me digitaal tot elke overheid kan wenden.’
De coördinerend adviseur van de Digicommissaris, Erik Jonker, die ook bij het gesprek aanwezig is, geeft een voorbeeld van hoe het ook kan. ‘Vanmorgen bleek mijn autoradio te zijn gestolen. Ik kon bij de politie online aangifte doen, dat hele proces is geautomatiseerd, en gaat soepel en snel. Zij hebben ook multi-channelcommunicatie goed onder de knie, want ik kon via Twitter een vraag stellen en de politie wist direct waar ik het over had.
Eenhoorn: ‘Dat is een beetje de toekomst. In het kader van de interactiestrategie, zoals dat met zo’n mooie ambtelijke term heet, denken we nu na over hoe we met alle overheidsvoorzieningen de burger en het bedrijfsleven het best kunnen bedienen. Die strategie moet binnen één tot twee jaar gereed zijn.’
Hij vervolgt: ‘We richten ons natuurlijk op de digitale dienstverlening, maar het is belangrijk om vooral ook de juiste dienstverleningsmix samen te stellen, waarbij een combinatie van digitale en fysieke componenten wordt gemaakt. Die mix is in sommige situaties veel effectiever en efficiënter. Het is belangrijk dat iedereen de overheid digitaal kan bereiken, maar bijvoorbeeld van het beroemde keukentafelgesprek – dat ambtenaren voeren in het kader van het sociaal domein om te bepalen welke hulpvragen iemand heeft – vinden we gewoon dat het beleidsmatig goed is zoals dat nu gebeurt: fysiek. Omdat je dan ook andere signalen kunt oppikken en een rijker beeld krijgt. Uiteindelijk gaat het erom hoe je de mix optimaal vormgeeft.’
U uitte eind vorig jaar op uw blog uw zorgen over hoe weinig de overheid inziet hoe vitaal de digitale infrastructuur is. Hoe komt dat?
‘Omdat wij denken: als er iets met die digitale infrastructuur gebeurt, vallen we gewoon terug op papier. Maar zo werkt het eenvoudigweg niet meer. Een mooi voorbeeld is Digipoort dat het inklaringsproces van goederen door de douane ondersteunt. Dat gebeurt vrijwel geheel automatisch. Als er een schip in de Rotterdamse haven aankomt, weten we precies in welke containers welke goederen zitten en waar die vervolgens heen moeten. Als die infrastructuur gehackt wordt, werkt dat niet meer en dat heeft verstrekkende gevolgen. We hebben ooit eens uitgerekend wat de maatschappelijke schade zou zijn. Ik weet de precieze getallen niet meer, maar het liep in de miljoenen. Per uur kostte het, geloof ik, acht miljoen euro. Dat geeft maar aan hoe vitaal die infrastructuur is. En dat geldt ook voor de digitale infrastructuur waarmee onze sluizen, bruggen en andere objecten in het verkeer bediend wordt. Of de infrastructuur die onder onze nutsvoorzieningen ligt. Maar ook op kleinere schaal is de impact groot. Er zijn talloze voorbeelden van mensen wier digitale identiteit werd gestolen. Het is Kafkaiaans waar je dan in terecht komt. Onze digitale infrastructuur is dus vitaal en moet beschermd worden. Daar moet honderd procent aandacht voor komen.’
Hoe zit het dan met de beveiliging van die vitale infrastructuur? Van bijvoorbeeld de GDI?
‘Het onderwerp staat nu hoog op de agenda. Op weg naar het nieuwe kabinet heeft veiligheid een hoge prioriteit. De GDI zoals die nu is, heeft – met de kennis van nu – een voldoende niveau van beveiliging. Met het begrotingsoverschot van 2016 in het achterhoofd, neem ik aan dat het nieuwe kabinet ruimte zal maken om dit soort onderwerpen als digitale infrastructuur en veiligheid op te pakken.’
In oktober werd de motie-Oosenbrug aangenomen waarmee het gebruik van openstandaarden door overheden bij wet wordt verplicht. Hoe streng wordt dat?
‘De motie moet nog worden uitgevoerd. De wet GDI is nog in de consulatie-fase. Eigenlijk had de wetgeving er eind van deze kabinetsperiode al moeten zijn, maar het gaat allemaal langzamer. De eerste tranche van de wet wordt pas in de zomer van volgend jaar behandeld. Dat vind ik wel heel spannend.’
Baalt u van die vertraging?
‘Ik heb altijd gezegd: goh, kan die wet GDI niet meer een kaderwet zijn in plaats van zo’n wet die heel gedetailleerd is? Maar de wetsjuristen hebben me uitgelegd dat het vanwege rechtsbescherming en rechtszekerheid voor dit onderwerp noodzakelijk is om vrij gedetailleerd op de functionaliteiten in te gaan. Ik heb me door hen laten overtuigen dat het niet anders kan, maar ik heb wel het gevoel… Nou ja, ik weet niet of we nu het gevaar lopen dat we achter de feiten aanlopen. Met andere woorden, we gaan allemaal dingen al regelen en doen voordat het in de wet is vastgelegd.’
De motie-Oosenbrug verplicht niet alleen het gebruik van openstandaarden door overheden, maar wil ook dat gemeenten en het Rijk de beschikking krijgen over de broncode van software. Eenhoorn is daar vanuit het perspectief van de GDI blij mee. ‘We willen af van de locked-in-situaties die tot nu toe gebruikelijk zijn en waarbij gemeenten zelf niet in staat waren om zaken aan te passen of systemen aan elkaar te koppelen. We willen toe naar een situatie waarin de broncode onderdeel is van de offerte van een leverancier. Het is helemaal niet de bedoeling om het bedrijfsleven te benadelen of een poot uit te draaien, maar het gaat erom dat wij vanuit onze publieke taak bepaalde eisen moeten stellen aan die software.’
Wat is uw grootste succes van de afgelopen 2,5 jaar?
‘In het licht van mijn opdracht bij aanvang vind ik de financiering van de digitale overheid een van mijn successen. Het zal je niet verbazen dat er over geld het meest geruzied werd de afgelopen jaren. Maar op een cruciaal moment heb ik het kabinet ervan kunnen overtuigen de knoop door te hakken. Er waren grote tekorten die ik moest oplossen, maar iedereen trok zijn handen daarvan af, waardoor er een bestuurlijk, ambtelijk spel ontstond. Het kwam erop neer dat niemand verantwoordelijkheid wilde nemen en ondertussen bleef Binnenlandse Zaken met tachtig miljoen euro tekort zitten. Toen heb ik mijn eigen voorstel op tafel gelegd en dat is overgenomen door het kabinet.’
Heeft dat invloed gehad op uw positie en de bestendigheid voor de toekomst van de rol als Digicommissaris?
‘Uiteindelijk is het belangrijk dat iedereen het met elkaar eens kan worden. De bestuurlijke overleggen die we hebben gecreëerd, met de regieraden, het Nationaal Beraad en de ministeriële commissie, hebben hun waarde bewezen. Straks moet de minister van Digitale Zaken dit overnemen. Natuurlijk zorg ik voor een goede overdracht en inbedding van de taken die ik de afgelopen jaren heb vervuld, maar uiteindelijk moet de verantwoordelijke minister het zelf gaan doen.’
Hoe ziet u de toekomst van de digitalisering van Nederland?
‘Hier geldt een open deur: het is onvermijdelijk, er is geen keuze. De overheid moet in rap tempo investeren om te voorkomen dat straks de kloof in digitale zin tussen inwoners en het bedrijfsleven en de overheid niet idioot groot wordt. De overheid moet bij de les blijven, daarom is het belangrijk dat het nieuwe kabinet gaat investeren in veiligheid, het verder ontwikkelen van de digitale infrastructuur, smart cities en noem maar op. Daarvoor is het ook nodig dat de overheid zelf kennis organiseert en in huis haalt. Een van de grotere zwakheden van de overheid vind ik nog steeds dat we heel erg afhankelijk zijn van de kennis van het bedrijfsleven. Wil je jezelf kunnen ontwikkelen, dan is kennis in huis onontbeerlijk.’
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Computable-magazine #4 van 2017.
Profiel
Bas Eenhoorn (1946) studeerde geografie aan Rijksuniversiteit Groningen en was twintig jaar burgemeester. In die periode was hij actief op tal van gebieden van het openbaar bestuur. In 1996 stapte hij over naar het bedrijfsleven; eerst als partner van Ernst & Young, vervolgens als vicepresident bij Capgemini. In deze functies hield hij zich bezig met digitaliseringsvraagstukken. Vanaf 2007 is hij met regelmaat waarnemend burgemeester van nieuwe gemeenten en actief als zelfstandig adviseur voor strategische vraagstukken in het openbaar bestuur. Eenhoorn combineert zijn kennis van automatiseringsprojecten met zijn ervaring in het openbaar bestuur.