Leerlingen worden in het huidige onderwijs onvoldoende voorbereid op het leven en werken in een digitale maatschappij. De overheid, scholen en uitgevers van lesmateriaal moeten samenwerken om die situatie te verbeteren. Dat moet wel op basis van doordachte keuzes gebeuren. Dat stelt de Onderwijsraad in een vandaag gepubliceerd advies met de naam Doordacht Digitaal, onderwijs in het digitale tijdperk.
Het orgaan dat de Nederlandse regering adviseert op het gebied van onderwijs schrijft: ‘De maatschappelijke gevolgen van digitalisering en technologie zijn ingrijpend en voltrekken zich in hoog tempo. Dat heeft gevolgen voor inhoud, vorm en rol van het onderwijs. Het onderwijsveld is hierin nog zoekende en dreigt achter te lopen.’
De raad is van mening dat de rijksoverheid meer moet doen om scholen te ondersteunen, bijvoorbeeld in de randvoorwaarden voor digitalisering. Het gaat dan om internetveiligheid en privacy, een adequate basale infrastructuur en toereikende financiële middelen.
Ook moet volgens de raad de inhoud van digitale toepassingen worden losgekoppeld van technische aspecten. ‘Scholen hebben nu te maken met een keur aan technische systemen die niet altijd goed op elkaar aansluiten’, schrijven ze. De Onderwijsraad stelt dat met name onderwijsinstellingen in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo vaak geconfronteerd worden met digitale lesmaterialen waar ze niet om gevraagd hebben en geen invloed op kunnen uitoefenen.
De adviseurs: ‘Het is tijd voor nieuwe vormen van samenwerking tussen het onderwijsveld, de uitgeverijen en distributeurs.’ Ook pleit de raad opnieuw voor het faciliteren en belonen door de overheid van open leermiddelen voor álle onderwijssectoren. De voordelen van open leermiddelen worden nu niet goed benut, stellen de adviseurs.
Keerzijden
De raad roept verder op om mogelijke keerzijden van digitalisering niet uit het oog te verliezen. Zo vraagt het de regering om oog te hebben voor mogelijke negatieve gevolgen van veelvuldig gebruik van digitale toepassingen voor het geheugen en het concentratievermogen van leerlingen. Ook waarschuwt de raad voor de mogelijke schadelijke fysieke en psychische gevolgen van veelvuldig internetgebruik zoals tabletnekken, cyberpesten en disconnectie-angst (het gevoel van jongvolwassenen iets te missen als ze offline zijn).
Volgens de raad mag een brede inzet van ict in het onderwijs niet leiden tot een bedreiging van een veilig pedagogisch didactisch klimaat. ‘Een ieder moet zich veilig kunnen ontwikkelen, zich kwetsbaar of rebels op kunnen stellen en kunnen groeien, zonder hier later mee geconfronteerd te worden via afbeeldingen, teksten of sporen op internet.’
Kleinschalige pilots
Een duidelijke en gedragen visie op ict en onderwijs kan volgens de raad alleen ontstaan als scholen zelf experimenteren met ict in kleinschalige pilots. ‘Zo kunnen ze vanuit ervaring een visie ontwikkelen op de bijdrage die ict kan leveren aan de kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming van leerlingen’, schrijven de adviseurs.
Ze vervolgen: ‘Om doordacht te digitaliseren is het volgens de raad noodzakelijk dat de digitale deskundigheid in het onderwijsveld structureel wordt uitgebouwd en dat digitalisering niet wordt overgelaten aan het hobbyisme en altruïsme van een kleine groep voorlopers.’ Daarmee doelt de raad op de vele initiatieven die vanuit ict-bedrijven zijn ontstaan, zoals programmeerlessen op basisscholen.
‘Niet over laten aan de markt’
Henriëtte Maassen van den Brink, voorzitter van de Onderwijsraad: ‘Twee dingen vallen op. Een grote variatie in de mate van digitaliseren binnen en tussen onderwijsinstellingen: van een enkele aangeschafte tablet tot een volledig gedigitaliseerde leeromgeving. En het wetenschappelijk bewijs is ambivalent over wat werkt digitaal in het onderwijs.’
Volgens Maassen zijn dat twee redenen om zo snel mogelijk de inhoudelijke vraagsturing vanuit het onderwijsveld beter te organiseren en dat niet louter over te laten aan de markt.