Iedereen die binnen een organisatie verantwoordelijk is voor de it, is ermee bekend: de business wil altijd meer, beter en anders. Tegelijkertijd mag de bestaande infrastructuur niet lijden onder de vernieuwings- en innovatiedrang. De balans tussen innovatie en het streven naar een maximale return on investment (ROI) is kortom een wankele. Hoe zorg je er dan voor dat voor beide aandachtsgebieden voldoende financiële middelen zijn?
Het credo ‘meer voor minder’ is zo oud als de weg naar Rome. Dat wil niet zeggen dat het niet elke dag opnieuw een uitdaging is om aan de behoeften en verwachtingen van de business te voldoen. It-budgetten zijn allang niet meer onbeperkt, en dus maken cio’s scherp onderscheid tussen uitgaven aan innovatie, en investeringen in de bestaande infrastructuur, die wordt opgesplitst in CAPEX (capital expenditure) en OPEX (operational expenditure). De classificatie is eenvoudig: als bij een investering of upgrade niet onmiddellijk duidelijk is welke zakelijke voordelen ermee worden behaald, is het geen strategische investering en dus geen innovatie.
De strakke onderverdeling van nieuwe it-toepassingen en bestaande infrastructuur noemen we bimodale it. Het vindt bij steeds meer bedrijven navolging. Onderzoeks- en adviesbureau Gartner ondervroeg vorig jaar een groot aantal cio’s: van hen gaf 45 procent aan dat er bij hun bedrijf reeds sprake was van een dergelijke benadering van de onderverdeling van it-uitgaven. Gartner verwacht bovendien dat het aantal bedrijven dat voor bimodale it kiest in 2017 zal zijn toegenomen tot 75 procent.
De uitdaging om zowel innovatief te zijn als de maximale return on investment te bewerkstelligen, is wat Gartner ook typeert als bimodale it. Tien jaar geleden was er geen bedrijf dat een seconde hoefde na te denken over een upgrade van een 56k-modem naar een ethernetswitch, omdat de voordelen evident waren. Maar als er tegenwoordig wordt overgestapt van een switch naar een andere met vrijwel identieke functionaliteit, moet de vraag in steeds meer bedrijven zijn: wat levert ons dat nou echt op?
End of life
De cyclus van constante vernieuwing zie je vooral bij bedrijven die uitsluitend met fabrikanten of leveranciers van hardware werken. Het is in het belang van deze fabrikanten dat bedrijven hun producten om de paar jaar vervangen. Om dit te stimuleren, komen fabrikanten en leveranciers regelmatig met end-of-life-aankondigingen en stoppen ze zelfs het onderhoud op vorige generaties van hun producten en oplossingen – zonder dat dit dus echt nodig is.
De frequentie van onnodige vervangingscycli onder druk van de fabrikanten heeft er mede voor gezorgd dat third-party maintenance (TPM)-leveranciers meer marktaandeel winnen. TPM-leveranciers bieden organisaties ondersteuning en onderhoud, op zowel nieuwe als oude apparatuur, en ook voor apparatuur dat volgens de hardware-fabrikant het einde van de levensduur heeft bereikt. Bedrijven die gebruikmaken van de diensten van TPM-leveranciers zijn niet langer volledig afhankelijk van fabrikanten, en bepalen zelf hoelang ze de hardware willen blijven gebruiken – waar ze vaak fors in hebben geïnvesteerd.
Door op deze manier op de vaste uitgaven aan bestaande infrastructuur te besparen, komt meer geld vrij voor innovatie. En dat is nodig, want bedrijven en organisaties die niet innoveren, redden het niet op een toenemende competitieve markt.
Het is zonneklaar dat bedrijven en organisaties die goed werkende hardware onnodig of te vroeg vervangen, zichzelf in de vingers snijden doordat ze minder geld overhouden voor innovatie. Het is daarom belangrijk dat zij nee durven te zeggen tegen hun vaste leveranciers. Dat zal zeker in het begin voelen als een sprong in het diepe. Het resultaat van het TPM-vangnet is dat organisaties de mogelijkheid krijgen een efficiëntere, hybride it-infrastructuur te realiseren, die niet alleen kosten bespaart, maar bovendien ruimte creëert voor gerichte innovatie.