Wat doet de digitale revolutie met de arbeidsproductiviteit? Gaat die door het dak? Verdrinkt de vooruitgang in de ict-kosten? Of is de vraag verkeerd?
Vroeger was alles eenvoudig, ook de vraag of ict loonde. Automatiseren (zo heette dat) gebeurde wanneer je menselijke arbeid kon vervangen door machinale. Omdat automatiseren zich richtte op deelprocessen waaraan kwalitatief niets veranderde, waren zowel besluitvorming als uitvoering eenvoudig: onderzoek de technische en economische haalbaarheid, detailleer wat je hebt bedacht uit en programmeren maar. Daarna gingen er arbeiders (zo heetten medewerkers) uit of kregen zij meer werk te verstouwen.
Toen brak het besef door dat losse deelprocessen automatiseren niet slim was. Dat was ook het moment dat data belangrijk werden. Data moesten worden bevrijd van de processen waarin ze werden gebruikt. Het concept ‘database’ was geboren. Het beroep van datatypiste, dat met de deelprocessenautomatisering was ontstaan, verdween weer. Helaas bleek het ideaal om alle bedrijfsdata in één ‘corporate database’ onder te brengen onhaalbaar. Databases werden datawarehouses of zelfs datamarts. De focus verschoof weer terug van data naar processen. En zo is het nog steeds.
Na de mislukte datarevolutie werden automatiseerders it’ers. Dat was terecht, want een steeds groter deel van de automatiseerders hield zich bezig met indirecte vormen van automatisering: met koppelen, ontsluiten, data migreren en software upgraden en herbouwen. In 1987, wanneer dit proces is ingezet, komt econoom en Nobelprijswinnaar Robert Solow met een beroemde quote: ‘You can see the computer age everywhere but in the productivity statistics’.
De jaren ’90 worden gedomineerd door een ramp en een zegen. De ramp heet (fat) client-server. Goedkope terminals worden massaal vervangen door dure pc-clients, zonder dat daar veel tegenover staat. En die pc’s moeten om de twee jaar worden ingeruild door zwaardere, want elke nieuwe versie van de client-software stelt weer hogere eisen.
De zegen van de jaren ’90 is natuurlijk het internet. Internet is de doodklap voor de dikke dure client en de geboorte van de serverrevolutie, maar vooral het begin van een metamorfose waarbij it verandert in ict. Klassieke, strak gestructureerde en onderhoudsgevoelige text and number-data worden aangevuld met semi- of ongestructureerde content. En waar het eerder vaak moeilijk en kostbaar was om data buiten een bedrijf of zelfs een afdeling te krijgen, geldt nu opeens het omgekeerde: nu wordt het moeilijk om data in huis te houden. En zo is het nog steeds.
En dus zwaait de slinger de andere kant op. In 1997 stelt ’s werelds belangrijkste econoom, FED-voorzitter Alan Greenspan, dat informatietechnologie de motor is van economische groei, en dan niet voor een paar jaar maar duurzaam. Daarna (en daardoor) komt de internetbubbel (en -crash) en een decennium van goedkoop geld (en een kredietcrash). Ict doet ertoe. En nog steeds.
Maar wat doet ict voor de productiviteit van organisaties en het bruto nationaal product van landen? Is het Solow of Greenspan? Ik denk dat het antwoord caleidoscopisch is: niet alleen ‘ja’, ‘nee’ of ‘misschien’ maar vaak ook ‘verkeerde vraag’. Heel vaak ‘ja’ natuurlijk. Neem dit stukje dat ik in een paar uur schrijf – anywhere. Zonder een tekstverwerker en Google had ik langer gewerkt aan een slechter stukje, waaraan de Computable-redactie ook meer werk had gehad.
Het antwoord op de productiviteitsvraag is ook vaak ‘misschien’. Van veel ict-vernieuwingen is het netto-effect op de productiviteit niet bekend: baten zijn vanouds moeilijk in te schatten en kosten worden veelal niet meer gemeten en eerlijk begroot. En dan is er ook nog zoiets als timing: anders dan leveranciers en media doen geloven kosten innovaties tijd om geaccepteerd en benut te worden. En dat geldt bij uitstek voor innovaties die ons (arbeids)leven echt raken. Velen van ons staan nog steeds liever onnodig in de file dan dat we thuis werken. Vergaderen op afstand is nog steeds niet gewoon, et cetera.
Voor sommige organisaties – en op langere termijn voor vele – is de productiviteitsvraag de verkeerde. Sommige branches, zoals reizen, detailhandel en publiek vervoer, worden existentieel geraakt. Uiteindelijk geldt dat voor bijna alle organisaties, maar dan praten we over decennia. Het is daarom geen toeval dat niet meer ict maar robotica als grootste banenkiller wordt gezien. Even lachwekkend als tekenend, als u het mij vraagt.
Soms is het antwoord op de productiviteitsvraag ook negatief en wordt (legacy) ict nu opeens gezien als een onacceptabele kostenpost en een belemmering van innovatie. Op dit moment gaan er bij de ING en de Belastingdienst duizenden mensen uit, grotendeels ict’ers. Als zoiets samengaat met nuchtere, bedrijfseconomisch goed gefundeerde vernieuwing wordt de vraag ‘Solow of Greenspan’ opeens weer interessant. Willen we Greenspan, dan moet de focus worden gelegd naar vernieuwen en keihard saneren van ict-legacy. Vernieuwen zonder saneren is kiezen voor Solow. En saneren vraagt om de instelling van oude automatisering-vakmensen; het type dat er nu uitvliegt bij ING en de Belastingdienst. Ik zeg: Solow.
Dit artikel is ook gepubliceerd in Computable Magazine 9 van november 2016