In het boek Robots, aliens & popcorn gaat auteur George van Hal dieper in op de wetenschap achter (sciencefiction)films. Van robots tot parallelle universa en van aliens en superhelden tot aan ruimte- en tijdreizen: er blijkt overal serieus over te zijn nagedacht en onderzoek gedaan. Van Hal staat en passant ook nog even stil bij Apple, Alan Turing, kunstmatige intelligentie en de Wet van Moore.
George van Hal (1980) is sterrenkundige en redacteur bij de Nederlandstalige editie van het populair-wetenschappelijk tijdschrift New Scientist. Op zijn blog scinetific.nl schrijft hij regelmatig over films en wetenschap.
In zijn boek Robots, aliens & popcorn bekijkt Van Hal de doorbraken uit wetenschap en technologie die prima blijken te passen in het straatje van Hollywood. Volgens hem is dat meestal geen toeval. Tussen de werelden van onderzoek en film bestaat een levendige kruisbestuiving. Hij werpt vragen op als ‘zou Neil Armstrong zijn eerste stappen op de maan hebben gezet zonder de inspirerende verhalen van Jules Verne en oude science fiction (sf)-films als Le voyage dans la lune of Destination Moon?’ en ‘zou het WK robotvoetbal in het journaal ook zijn behandeld als schrijvers als Karel Čapek en Isaac Asimov en films als Metropolis het beeld van de robot niet eerst in ons gemeenschappelijk bewustzijn hadden geplant?’
De in de ogen van Van Hal ‘briljante’ film 2001: A Space Odyssey van Stanley Kubrick komt veelvuldig voorbij. Van Hal wijst er onder meer op dat de krant lezen op een tablet al in 1968 in deze film gebeurde. De newspad heet het apparaat in de film en diende ter inspiratie voor de iPad van Apple en Steve Jobs.
Snijvlak fictie en kennis
Robots, aliens & popcorn is een populair-wetenschappelijke uitgave over de raakvlakken tussen film en wetenschap. Of zoals Van Hal het omschrijft: ‘het is een boek over hoe wetenschappelijk onderzoek en de dromen op het witte doek elkaar continu snijden, raken en versterken’. De auteur noemt zichzelf ook ‘een beetje een dromer’, een wetenschapper die antwoord probeert te vinden op de ‘grootst mogelijk vragen in dit universum’.
Van Hal is daarbij ook een groot liefhebber van sf-films, wat blijkt uit zijn enthousiast taalgebruik. Hij schotelt de lezers een bonte verzameling van fictie en feiten voor en laat zien hoe Hollywood naar serieuze wetenschappelijke onderwerpen kijkt als de algemene relativiteitstheorie van Einstein, kunstmatige intelligentie en de zoektocht naar planeten buiten ons zonnestelsel. Daarbij vertelt Van Hal ook waar Hollywood de wetenschappelijke plank misslaat en gaat hij in op de speculatieve zaken – hij noemt dit het snijvlak van fictie en kennis -, zoals het fenomeen tijdreizen.
Gemene robots
Daartegenover toont de auteur in zijn boek hoe wetenschappers en ingenieurs hun inspiratie uit Hollywood-films halen. Zo is er de materiaalonderzoeker én comicfan Suveen Mathaudu die voor het Amerikaanse leger het schild van superheld Captain America tracht na te bouwen, zijn ingenieurs en ontwikkelaars bezig met het bouwen van robots en betoogt een natuurkundige in een wetenschappelijk artikel hoe de sneller-dan-het-licht-motoren van de ruimteschepen uit Star Trek zijn na te bouwen.
Los van het enthousiasme waarmee Van Hal als dromer en sf-liefhebber zijn bevindingen presenteert, biedt het boek een handzaam overzicht van de ontwikkeling en de huidige stand van zaken rond een aantal onderwerpen, bijvoorbeeld over robots en kunstmatige intelligentie/bewustzijn. Van Hal gaat kort in op het werk van Alan Turing (‘kunnen machines denken’) en behandelt een aantal typen filmrobots (cyborgs, androids, oorlogsrobots, thuiszorgrobots).
Interessant is onder andere de vraag die hij opwerpt of robots gevaarlijk zijn. Leiden de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie en de Wet van Moore tot de opkomst van gemene robots? Volgens vele sf-romans en -films wel, maar van Hal nuanceert dit onheilspellende toekomstbeeld met de constatering dat robots in de basis nog altijd computers zijn die de mens zelf programmeert.
Superheldentechnologie
In het hoofdstuk over superhelden en films maakt hij een onderscheid tussen twee soorten superhelden: fantasiewezens, zoals Superman en de Hulk (vaak wetenschappers die door een ongelukkig technologisch experiment zijn gemuteerd) of ‘gewone mensen’ die hun heldenstatus ontlenen aan technologie. Denk aan comichelden als Iron Man, Batman en Spider-Man.
Aan de hand van bekende superhelden stelt Van Hal vast dat diverse superheldentechnologieën reeds mogelijk zijn geworden of naar verwachting in de komende decennia werkelijkheid gaan worden. Een aansprekend voorbeeld is het onderzoek naar kunstspinrag (Spider-Man) dat op een aantal plekken is uitgevoerd. Er zijn veelbelovende resultaten geboekt, maar tot een productie op industriële schaal is het tot op heden nog niet gekomen, stelt de auteur daarbij vast.
In de andere hoofdstukken staat Van Hal stil bij onderwerpen als het sneller vliegen dan het licht, wormgaten, kernfusiemotoren, zelfreplicerende moleculen, buitenaards leven, tijdreizen en parallelle universa. Het boek sluit af met overzichten van wetenschappelijke adviseurs in de filmindustrie en een ‘wetenschappelijke filmcanon’.
Wederzijdse beïnvloeding
Robots, aliens & popcorn leest als een trein. George van Hal weet zijn kennis van wetenschap én sf-films op een overzichtelijke en actuele manier te presenteren en hij toont overtuigend aan hoe beide ‘genres’ elkaar beïnvloeden. Computers en computerontwikkelingen spelen regelmatig een rol in de films, al gaat hij niet diep in op ontwikkelingen in de informatica. Computertechnologie blijkt in zijn beschouwing met name verbonden te zijn aan robots en kunstmatige intelligentie.
Enig minpuntje is dat het beeldaspect er bekaaid afkomt: er staan geen afbeeldingen in het boek en aan een kunsthistorische beschouwing of een uitgebreide beeldanalyse waagt hij zich niet. Voor een filmliefhebber is dat toch wel een omissie.
Robots, aliens & popcorn (ISBN 9789045028347, 320 pagina’s, 24,99 euro paperback/17,99 euro e-book) is verschenen bij uitgeverij Atlas Contact.