Het is dit jaar vijftig jaar geleden dat in de Verenigde Staten het baanbrekende National Data Center Proposal (1965) werd gepresenteerd. 'A special White House Task Force is recommending the creation of a federal data center which would eventually have a comprehensive file on every man, woman and child in the country…'.
Dit ambitieuze plan schetste het voorstel voor één groot nationaal datacenter waarin de Amerikaanse regering zeer gedetailleerde informatie van zijn burgers zou gaan opslaan. Vingerafdrukken, fiscale administratie, hun opleidingsgeschiedenis en mogelijk strafblad werden opgeslagen in één federale database. De gegevens konden worden opgeslagen op een magnetische tape, waardoor autoriteiten ze gemakkelijk konden benaderen voor onderzoek of het simpelweg bekijken van de gegevens. Deze ambitieuze visie herkennen we tegenwoordig als een elektronische databank.
Terugkijkend naar toen, zien we, ondanks de verouderde techniek, veel zaken waarmee we nu ook nog vertrouwd zijn. Het prijskaartje voor het datacenter werd geschat op jaarlijks twee miljoen dollar, een schijntje vergeleken met het tachtig miljard dollar budget van de federale overheid nu. Maar het uitgangspunt van de elektronische opslag was hetzelfde.
Meer voor minder
Met de komst van nieuwe digitale techniek zoals flash, kan – vergeleken met 1965 – veel meer data tegen een veel lagere prijs worden opgeslagen. Elk jaar worden 60 procent meer gegevens opgeslagen en geanalyseerd dan het jaar ervoor. Via big data-analyses is het zelfs mogelijk om realtime inzicht te krijgen en actuele kennis te vergaren die de wereld daadwerkelijk zal veranderen. Daarnaast zal het internet of things (IoT) de digitale wereld zoals we die nu kennen, de komende decennia ongelofelijk (en onomkeerbaar) veranderen
Het is interessant om te zien hoe de ethiek van data capture is veranderd in de afgelopen halve eeuw. Het plan voor het National Data Center werd uiteindelijk in 1968 opgeheven ten gevolge van zorgen over privacy: het werd in die tijd als opdringerig ervaren dat de Amerikaanse regering veel persoonlijke gegevens van zijn burgers vasthield. Maar de discussies die het plan opriepen, leidden uiteindelijk wel tot de Privacy Act in 1974. Ter illustratie: Fears of ‘Big Brother’ and secret government dossiers swirled around discussions of the national data center, and the issue became identified with other concerns about invasions of privacy ranging from psychological testing to illegal wiretapping, culminating in the passage of the Privacy Act of 1974.
Delen
Tegenwoordig zijn we juist meer dan ooit bereid gegevens te delen. We doen dit via een groot aantal platformen en we doen het vrijwillig en spontaan, elke dag weer. We plaatsen persoonlijke gegevens op sociale mediaplatformen, geven bankgegevens aan online retailers, delen fitnessdata met vrienden en zelfs verzekeraars en producenten van consumentengoederen, om maar een paar voorbeelden te noemen.
We doen het voornamelijk omdat we er voordeel in zien. Dat voordeel kan variëren tussen beter of sneller kunnen communiceren, gemakkelijker winkelen of het verlagen van onze verzekeringspremies. We staan anderen alleen toe onze gegevens op te slaan als we ‘het gevoel hebben’ dat het een wezenlijk verschil in ons leven maakt. Een recente studie van Vanson Bourne beschrijft hoe hedendaagse klanten – de ‘information generation’ – waarde hechten aan snellere toegang tot diensten en persoonlijkere ervaringen met de bedrijven waar ze mee omgaan.
Big Brother
Er is veel veranderd in de vijftig jaar na het eerste idee voor een datacenter. Maar ook is veel hetzelfde gebleven. Het oorspronkelijke voorstel initieerde in de jaren zeventig een ‘Big Brother’-achtig debat naar aanleiding van George Orwell’s boek 1984, dat hij echter al in 1948 had geschreven. Hij schets een onmenselijke dictatoriale eenpartijstaat die in alle opzichten volledig wordt beheerst door de Partij. De leider van de Partij en het land wordt Big Brother genoemd, met een knipoog naar het toen nog actuele communisme.
De Big Brother-discussie van toen versnelde ons collectieve bewustzijn over zaken als privacy en de controle daarop. Deze zorgen zijn anno 2015 nog steeds actueel, maar veel consumenten hebben de afweging wat betreft privacy of data-sharing genomen. Zij vertrouwen erop dat de bedrijven hun gegevens alleen gebruiken om hen beter te begrijpen en zo betere gebruikerservaringen te kunnen realiseren.
Vaak lukt dat heel goed, maar soms vallen we met z’n allen door de mand. Ideeën om de burger weer eigenaar van zijn eigen data te maken, maken nu weer serieuze opgang. En privacy centraler te stellen en te respecteren. Denk aan de Safe Harbour wetgeving tussen de VS en EU die nu opnieuw vorm moet worden gegeven.
Niemand weet precies wat de komende vijftig jaar voor ons in petto hebben op dit gebied. Maar we hoeven er niet raar van staan te kijken, als we over een halve eeuw nog steeds een blauwdruk zien van het eerste voorstel uit 1965.