Hoofdpijndossiers zijn het. Werkgevers die geconfronteerd worden met de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000. De overtuiging dat geen pensioenverplichting bestaat of dat een passende eigen pensioenvoorziening volstaat, blijkt vaak niet te kloppen. Reële gevolgen zijn het met terugwerkende kracht over jaren premies afdragen en dubbele pensioenregelingen. De financiële en fiscale gevolgen laten zich raden.
Een van de verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen is StiPP, Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten. StiPP geldt voor uitzendkrachten die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor een uitzendonderneming. Onder het begrip uitzendonderneming valt meer dan alleen het klassieke uitzendbureau. Inmiddels weten we uit de praktijk dat it-bedrijven veelvuldig door StiPP worden benaderd en verplicht worden aangesloten. Veel it-bedrijven stellen immers werknemers ter beschikking aan opdrachtgevers. Sinds de wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) per 1 juli 2012 geldt een registratieplicht voor deze werkgevers. Door deze registratieplicht zijn uitleners voor StiPP eenvoudig traceerbaar.
Voorwaarden
Tot eind vorig jaar werd algemeen uitgegaan van drie voorwaarden voor een verplichte aansluiting. De werkgever moest een allocatiefunctie vervullen, voor ten minste 50 procent van het totale premieplichtig loon werknemers uitlenen en deze werknemers moesten werken onder leiding en toezicht van de opdrachtgever.
Een kantonrechter in Amsterdam overwoog eind 2013 nog dat van een allocatiefunctie sprake is indien vraag en aanbod van tijdelijke arbeid bij elkaar worden gebracht. Hierbij moest gedacht worden aan vervanging van arbeid tijdens ziekte of afwezigheid, het opvangen van piek-uren of soortgelijke plotseling opkomende werkzaamheden. Kortom: het ‘leveren van handjes’. Een belangrijke overweging voor it-bedrijven, aangezien zij vaak zeer gespecialiseerde kennis en informatie leveren die de opdrachtgever zelf niet in huis heeft. Van het leveren van handjes is dan geen sprake. Bovendien overwoog deze kantonrechter dat ondanks de instructiebevoegdheid van de opdrachtgever de kern van de leiding en het toezicht (waar werknemer werkzaam is en voor hoe lang, de hoogte van het salaris) door de werkgever werd ingevuld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft hier recent een dikke streep door gehaald. Uit twee arresten volgt dat de allocatiefunctie niet geldt als voorwaarde voor een uitzendovereenkomst. Bovendien kan ook bij zeer specialistisch werk leiding en toezicht rusten op de opdrachtgever. Niet relevant is dat de opdrachtgever niet zelf over deze kennis beschikt. Een verplichte aansluiting bij StiPP leek hierdoor voor veel it-bedrijven onvermijdelijk te zijn geworden. De enige voorwaarde die dan immers nog resteert is het ’50 procent-criterium’.
Ander oordeel
Zeer recent heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden echter weer anders geoordeeld. Het hof Arnhem-Leeuwarden is namelijk van oordeel dat de allocatiefunctie wel noodzakelijk is om te kunnen spreken van een uitzendovereenkomst. Verder is van belang dat dit hof heeft geoordeeld dat om te kunnen beoordelen bij wie leiding en toezicht rust er dient te worden gekeken naar de feitelijke situatie en van belang is door wie bijvoorbeeld ziekmeldingen en registratie van vakantiedagen plaatsvindt. Bovendien heeft de rechtbank Amsterdam recent overwogen dat het stellen van randvoorwaarden bij een overeenkomst van opdracht niet gelijk gesteld kan worden aan het geven van instructies als werkgever. Het stellen van randvoorwaarden door de opdrachtgever hoeft dus niet in de weg te staan aan het werken onder leiding en toezicht van de eigen werkgever.
Verwarring alom. Het wachten is nu op uitsluitsel door de Hoge Raad. Ondertussen blijft het voor it-bedrijven noodzakelijk, en loont het, om zorg te dragen voor een juiste registratie bij de Kamer van Koophandel, waarbij onderscheid dient te worden gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteiten, arbeidsovereenkomsten en commerciële contracten op orde te hebben, de website te laten aansluiten op de feitelijke situatie en zonodig een financiële voorziening te treffen. Indien premies niet door StiPP kunnen worden geïnd, is het risico op bestuurdersaansprakelijkheid aanzienlijk.
Is aansluiting onvermijdelijk, dan liggen onderhandelingen met StiPP voor de hand. Onder bepaalde voorwaarden is het bijvoorbeeld mogelijk om een betalingsregeling te treffen, te kiezen voor een collectieve waardeoverdracht of de aansluiting niet met terugwerkende kracht in te laten gaan op grond van het Vrijstellingsbesluit. Bijkomende uitdaging is dat door een verplichte aansluiting de arbeidsvoorwaarden van de betreffende werknemers vaak verslechteren. Ook hier moet een oplossing voor worden gevonden, bijvoorbeeld door het treffen van een aanvullende pensioenregeling of het aanbieden van een financiële compensatie. Kortom: StiPP brengt werkgevers vaak in spagaat.
Marion Hagenaars, arbeidsrechtadvocaat bij Cordemeyer & Slager/Advocaten
Dit artikel is eerder verschenen in Computable magazine jaargang 48, nummer 4 van april 2015.
Vergeet ook niet het eventuele verzekeringstechnische nadeel wat een werkgever mogelijk moet betalen. Ook zie ik in de praktijk vaak dat bij afwikkel- of afloopdispensaties de oude/bestaande regeling niet actuarieel gelijkwaardig is. Dan moet die regeling dus alsnog actuarieel gelijkwaardig worden gemaakt. Dat kan een forse rekening zijn.