De Nederlandse Staat gaat in hoger beroep in de zaak van de overheidsaanbesteding voor vaste telefonie. Op 10 januari 2011 oordeelde de rechter dat telecombedrijf KPN niet mag worden uitgesloten van deze aanbestedingsprocedure, maar de Staat is het daar niet mee eens. Mocht de Staat in hoger beroep bot vangen, wordt het project opnieuw aanbesteed. De opdracht is onderdeel van het gezamenlijke aanbestedingsproject OT2010.
Vaste telefonie is een van de onderdelen die onder de noemer Overheidstelecom 2010 (OT2010) zijn aanbesteed voor zo’n tweehonderd (semi-)overheidsinstellingen. Met de opdracht is een bedrag gemoeid van vijftien tot twintig miljoen euro per jaar, voor een termijn van zes jaar.
KPN had de aanbesteding in eerste instantie gewonnen, maar werd later alsnog gepasseerd toen concurrent Tele2 met belastende informatie kwam. In een kort geding besliste de rechter dat KPN ten onrechte is uitgesloten van de aanbesteding. Bovendien bepaalde hij dat de Staat zijn voorgenomen gunning aan Tele2 moet intrekken, overigens zonder dat de opdracht automatisch bij KPN moet worden neergelegd.
Heraanbesteding
Vooruitlopend op de uitkomst van het hoger beroep heeft de Staat beslist om de aanbesteding ‘binnen enkele weken’ opnieuw uit te schrijven. De heraanbesteding wordt weer ingetrokken als de rechter bepaalt dat op basis van de oorspronkelijke aanbesteding kan worden gegund.
De Staat onderzoekt of de schade die door het handelen van KPN is ontstaan, op het telecombedrijf kan worden verhaald.
Wholesale-korting
Kort na bekendmaking van de voorlopige gunning aan KPN (september 2010) overhandigde Tele2 documenten waaruit blijkt dat de wholesale-afdeling van KPN een kortingsactie op bepaalde inkooptarieven afsprak met de retailtak van het bedrijf, zonder dit tijdig te melden aan zijn concurrenten. Op deze manier kon KPN Retail de gunstige tarieven verwerken in de offerte voor OT2010, terwijl de andere partijen dat niet konden.
De rechter oordeelde op 10 januari 2011 dat de aanbestedingsdocumenten niet meldden dat KPN zich aan de van kracht zijnde regelgeving moest houden om voor de opdracht in aanmerking te komen. ‘In feite hanteert de Staat een nieuwe, niet vooraf kenbare, uitsluitingsgrond, waartegen het aanbestedingsrecht zich verzet’, aldus de uitspraak.
Het is onbekend wanneer het hoger beroep dient.