Iedere organisatie krijgt het applicatieportfolio dat zij verdient. Uiteindelijk. Het applicatielandschap gaat zich immers steeds meer vormen naar de businessbehoeften die het moet bevredigen. Deze manier van aanpassen is de enige manier voor organisaties om te overleven op de lange termijn.
Zonder een adequate sturing kan het wel eens lang, te lang, gaan duren voordat deze evolutionaire beweging het applicatieportfolio tot het gewenste volwassenheidsniveau brengt. Over deze sturing is al veel geschreven (applicatieportfoliomanagement), maar hoe bepalen we nu wat het 'gewenste' volwassenheidsniveau van het applicatieportfolio is?
Legio methoden
Er zijn legio methoden om de volwassenheid van processen en organisaties op een objectieve wijze te meten, om hierin vervolgens verbeteringen aan te brengen. Hoewel de meeste modellen zijn gebaseerd op het CMM-model (bijv. People-CMM, CMMi, CMMi for Services), zijn er ook andere inzichten in volwassenheidsmodellering ontstaan, zoals AMM (architectuur), OPM3 (projectmanagement), Luftman's Business-IT Alignment model en het bekende INK/EFQM-model.
Voor de bepaling van de volwassenheid van een applicatieportfolio is er echter nog geen gestandaardiseerd en breed geaccepteerd model. De vraag is ook of dit er wel moet komen. Natuurlijk zou het voordelen bieden om een applicatielandschap te kunnen inschalen langs een gestandaardiseerde meetlat, om er vervolgens de nodige verbeterplannen op los te laten. Maar kunnen we er nog wel een nieuw volwassenheidsmodel bij hebben in de al zo prominent aanwezige modellendiarree? Het toepassen van een reeds bestaand volwassenheidsmodel op applicatieportfolio's ligt dan ook veel meer voor de hand.
Het gewenste niveau
Voordat we überhaupt kunnen vaststellen welk model daarbij het beste zou passen, moeten we allereerst de vraag beantwoorden welke factoren overwegend bepalen wat het gewenste volwassenheidsniveau (V) van de applicatieportfolio is. In mijn ogen spelen hier twee factoren een cruciale rol, te weten de mate van wendbaarheid of ‘agility' (A) en het (potentieel) belang van it (B)
Met de mate van ‘agility' doel ik vooral op de gewenste dynamiek van de it-organisatie. Oftewel, wat verwacht de business aan verandercapaciteit en reactiesnelheid van de ondersteunende it-dienstverlening. In hoeverre en hoe adequaat men van it verwacht dat zij inspeelt op veranderingen in de business, is sterk bepalend voor de gewenste volwassenheid van de applicatieportfolio. Hoe hoger deze verwachtingen, hoe professioneler het landschap moet zijn ingericht.
Daarnaast is ook het belang dat de business aan it hecht, sterk bepalend voor de gewenste volwassenheid van het applicatieportfolio. Dit belang kunnen we in de volgende, oplopende niveaus onderscheiden: it als kostenpost, it als waardetoevoeger en it als beleidsbepaler en vormgever. Hoe hoger het potentieel belang van it in een organisatie, des te meer volwassenheid gevraagd wordt van het applicatieportfolio. Methodes als Information Economics of Bedell kunnen overigens prima gebruikt worden om het belang van it en applicatieportfolio nog verder meetbaar te maken.
Een simpele rekensom laat vervolgens de afhankelijkheden zien: V = A x B. Het samenspel van deze twee factoren bepaalt dus wat de totale organisatie daadwerkelijk vráágt van haar applicatielandschap.
De weg naar volwassenheid
En wat zijn dan de verschillende dimensies van een applicatieportfolio? Welke aspecten moeten afzonderlijk worden ontwikkeld, maar ook voldoende in samenhang worden gebracht, zodanig dat zij de gewenste volwassenheid van het applicatielandschap kunnen vormgeven? Welnu, die dimensies omvatten vooral de toestand en implementatiegraad van:
– governance
– bedrijfsarchitectuur en business process management
– kosten/kwaliteitverhouding van it
– regievoering op it
– it-beleid en innovatie
– it-architectuur en infrastructuur
– lifecycle management
– ontwikkel- en beheerprocessen
Het minimale niveau van elk van deze dimensies bepaalt de toestand en feitelijk de volwassenheid van het portfolio in zijn geheel. Hoewel het onderlinge samenspel en een gezonde balans in deze dimensies van groot belang is, geldt hier zeker ook dat de keten zo sterk is als haar zwakste schakel.
Er zal dus aandacht moeten zijn voor al deze aspecten om het gehele applicatieportfolio naar een hoger niveau te krijgen. Althans, voor zover de organisatie daarom vráágt. We hebben eerder al gezien dat de organisatie (de business) misschien wel helemaal geen hogere verwachtingen heeft van de applicatieportfolio, en mogelijk genoegen neemt met het huidige niveau van professionaliteit.
Het ultieme model?
Maakt het dan nog iets uit welk volwassenheidsmodel we gebruiken om de applicatieportfolio op in te schalen? In essentie niet, nee. Zo lang er maar consistent door de gehele organisatie hetzelfde beeld ontstaat van de huidige status van het applicatielandschap, de verwachtingen en het gewenste volwassenheidsniveau en de dimensies van de portfolio die beïnvloed moeten worden om van de huidige naar de gewenste situatie te komen.
Daarbij heeft CMMi natuurlijk wel een erg sterk verhaal met een integrale en toch organisatiespecifieke benadering. De verschillende dimensies van een applicatieportfolio worden hiermee aanmerkelijk afgedekt. Aangevuld met een combinatie van een staged en continuous approach leent dit model zich uitermate goed voor businessgerichte verbetering. Daarnaast is het CMMi-model veelgebruikt, wijdverspreid en komen we het vaak in de haarvaten van organisaties tegen.
Of CMMi daarmee het ultieme volwassenheidsmodel biedt voor toepassing op applicatieportfolio's, lijkt me een goede discussie waard. Maar laten we ons allereerst concentreren op de organisatie, de business, en wat haar primaire behoeften zijn. Hoe dynamisch moet it zijn en wat is het werkelijk belang van it? Zodra die vraag is beantwoord, komt daarna wel een passend model.
Dave van Herpen, management consultant bij Sogeti Nederland