Applicatie-ontwikkelaars kunnen binnen afzienbare tijd een open source-pakket tegemoet zien waarmee ze zelf peer-to-peer-toepassingen (p2p) kunnen maken. Twee Nederlandse universiteiten maken het, samen met partners, in het kader van een Europees onderzoeksprogramma.
Aan p2p kleeft nog steeds het imago van illegaliteit. Het is een uitstekende manier om bijvoorbeeld films en software te distribueren, maar de officiële eigenaars daarvan schuwen het. In die situatie begint langzamerhand een kentering te komen, met name omdat mediabedrijven zich realiseren dat ze fraaie zaken als video on demand misschien wel nooit centraal kunnen regelen vanwege de hoeveelheid benodigde bandbreedte. Als zuiniger alternatief moet p2p dan wel betrouwbaarder worden, en minder anoniem.
Vandaar het enthousiasme bij omroepen over Tribler, een door de Technische Universiteit Delft (TU Delft) en de Vrije Universiteit (VU) ontwikkelde BitTorrent-client die tevens een sociaal netwerk is. In een sociaal netwerk bestaan immers mechanismes om de betrouwbaarheid van mensen vast te stellen. Wie zich fatsoenlijk gedraagt, krijgt meer aanbevelingen van derden en heeft op een gegeven moment een reputatie die hij niet wil verliezen.
Waardering
Buddycast heet het betreffende protocol. Het komt er feitelijk op neer dat gebruikers hun downloadlijst met waardering voor content openbaar maken. Wanneer iemand wil weten wat de kwaliteit van een bepaald bestand is, haalt Buddycast de informatie daarover uit het netwerk, deels uit de downloadlijsten van ‘verwante' gebruikers en deels uit die van willekeurige andere gebruikers.
Er zijn meer functies die Tribler onderscheiden van kale BitTorrent-clients. Gebruikers hebben een unieke naam en er is een systeem om metadata toe te voegen aan bestanden. Tribler is volwassen software voor Windows, Linux en Mac OS X, die door tienduizenden gebruikers gedownload is. Maar als het aan de bedenkers ligt, is dit pas het begin.
Sociaal netwerk
"Ons doel op de korte termijn is een core uit te brengen die p2p verbergt voor ontwikkelaars", vertelt dr.ir. Jacco Taal van de Delftse faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica. "Die core moet je zien als een laag over tcp/ip heen. Met tcp/ip kun je poorten openen en daar informatie door versturen of ontvangen, maar alleen met een specifieke computer. In het geval van p2p open je een poort naar een zwerm computers." Hij is valorisation manager bij de TU Delft, dus evalueert en begeleidt innovatieve projecten in een vroeg stadium.
Die p2p-core zal volledig open source zijn, zodat ontwikkelaars zelf applicaties erop kunnen bouwen. Omdat het huidige systeem vooral gericht is op uitwisseling van bestanden, is het buddysysteem daarop toegespitst, maar het zou bijvoorbeeld ook mogelijk zijn er chat- en blogapplicaties voor te schrijven om er een volwaardig sociaal netwerk van te maken. Veel van de huidige sites (Facebook, Hyves) liggen onder vuur omdat ze alle informatie centraal opslaan en bovendien een hek om zichzelf heen gebouwd hebben, zodat gebruikers geen informatie tussen systemen kunnen uitwisselen. Die bezwaren kunnen met een open source p2p-systeem tot het verleden behoren.
Ook softwaredistriburie hoort tot de mogelijkheden. "Maar pas vanaf grote schaal zie je werkelijk de voordelen van p2p, met name winst in de gebruikte bandbreedte", waarschuwt Taal. Het zou bijvoorbeeld bruikbaar zijn voor distributie van bijvoorbeeld nieuwe besturingssystemen. Binnen multinationale bedrijven kunnen updates via p2p gedistribueerd worden om het gebruik van de kostbare internationale bandbreedte te beperken. Dit model is ook interessant als er vestigingen zijn met minder rijk voorziene internetconnecties.
Audio en video
Vooralsnog is distributie van audio en video – verreweg de grootste verslinder van bandbreedte – de meest voor de hand liggende toepassing. Om dat legaal en veilig voor elkaar te krijgen zijn extra functies nodig. "Een daarvan is streaming video", zegt Taal. "BitTorrent is nu gebaseerd op download: pas als je het bestand helemaal hebt, kun je hem bekijken. Voor video on demand en live uitzendingen is streaming nodig. Met allebei zijn we bezig. Video on demand zit al in onze player-software, die we nu testen."
Minstens zo belangrijk als dergelijke technische aspecten is de gebruikerskant. Mensen moeten het gevoel hebben dat ze deelnemen aan een groter geheel. Ze moeten hun steentje bijdragen aan het waarderen (raten) en distribueren van content, maar ook aan de bewerkelijkere bijdrage van het genereren van metadata. Immers, in een groot netwerk met heel veel aanbod zijn vele handen nodig om het werk licht te maken. Zo werkt het ook bij eBay en YouTube. Er zullen dus prikkels moeten zijn die mensen ertoe aanzetten zoveel mogelijk bij te dragen. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van scorelijstjes, zoals online-boekhandel Amazon die bijhoudt van gebruikers die de meeste en best gewaardeerde boekrecensies toevoegen.
Schaalbaar
"Het mobiliseren van gebruikers is essentieel voor de schaalbaarheid van het systeem", aldus Taal. Als het voeren van redactie over de content bij een beperkt aantal gebruikers ligt, stort het systeem bij groei namelijk in. Decentraliseren van oordelen over content heeft ook als voordeel dat niemand de ‘macht' heeft over wat populair is en wat niet. Bovendien is er geen single point of failure: content wordt niet onbeschikbaar als een of een paar computers in het netwerk uitvallen.
Veel van het onderzoek dat momenteel naar p2p verricht wordt, staat echter in essentie los van de toepassing. Taal: "Alles staat of valt met het protocol. Het gaat toch om het uitwisselen van bestanden. Daar kun je allerlei messages omheen verzinnen. Die moeten vervolgens wel werken met duizenden peers tegelijk – daar moeten ontwikkelaars rekening mee houden. Gelukkig hebben we simulatiesoftware om de werking te controleren."
Tribler, van hobbyproject tot Europese coproductie
Het begon als een half hobbyprojectje van enkele jonge onderzoekers in Amsterdam en Delft. Dat was rond 2000, toen programma's als Kazaa, Napster en Gnutella pionierden met p2p-distributie van bestanden, veelal illegale muziek en software. De gedachte was dat de voordelen van p2p beter uit te buiten zijn als je het fenomeen koppelt aan virtuele gemeenschappen. Dat zou de betrouwbaarheid van p2p ten goede komen.
Dit idee werd in 2004 uitgewerkt in i-Share, een van de onderdelen van Freeband, het nationale onderzoeksprogramma naar intelligente communicatie. Tribler, zoals het resulterende stukje software heette, werd pas echt een bruikbaar product met de komst van versie 4.0 vorig jaar. Toen werd namelijk een echt gebruiksvriendelijke user-interface toegevoegd.
Inmiddels is het project geëvolueerd tot P2P Next. Dit consortium met de TU Delft en de Vrije Universiteit (VU) als belangrijkste onderzoekspartners en de BBC als gezichtsbepalende mediapartner, sleepte in februari dit jaar veertien miljoen euro bij de EU weg om een open platform voor p2p-videodistributie te ontwikkelen. Andere organisaties hebben nog eens vijf miljoen bijgelegd. Het project gaat vier jaar duren en omvat grootschalige praktijktests.
Providers versus P2P
De gedachte is logisch: veel mensen gebruiken maar een fractie van de bandbreedte waarvoor ze hun provider betalen. Aanbieders van grote bestanden zitten juist met een tekort, want naarmate het aantal downloaders toeneemt, moeten zij bij hun provider om meer bandbreedte vragen. Dus zou het voor die aanbieders handiger zijn als de gebruikers grote bestanden aan elkaar doorgeven. Zo wordt de beschikbare bandbreedte evenwichtiger gebruikt.
Toch is er in dit scenario ook een duidelijke verliezer: de provider. Bij centrale distributie vangt die immers meer geld van de informatie-aanbieder. In het geval van peer-to-peer (p2p) gaat er evenveel verkeer door zijn netwerk, maar omdat het om ongebruikte capaciteit gaat, betekent dat geen extra inkomsten. Anders gezegd: providers gokken erop dat gebruikers slechts een fractie van de bandbreedte gebruiken waarvoor ze betalen. Gaan die gebruikers dat wél gebruiken, dan komt hun capaciteitsplanning in de problemen.
Toen de BBC in 2006 begon met het aanbieden van een beperkt deel van haar televisie-aanbod via p2p (programma's van de afgelopen week en alleen binnen het Verenigd Koninkrijk), protesteerden de providers dan ook luidkeels. Inmiddels lijkt iedereen gewend aan de nieuwe situatie. Ook andere p2p-succesnummers, zoals ICQ en Skype, zijn een vaste waarde op internet geworden, hoewel er nog altijd providers zijn die p2p-toepassingen lage prioriteit geven of zelfs helemaal weren uit hun netwerk – maar steeds minder klanten vinden dat acceptabel.
Acceptatie van p2p door providers neemt toe doordat de kosten van bandbreedte in vrije val geraakt zijn. Als hun klanten relatief meer van de door hen gekochte bandbreedte ook daadwerkelijk gaan gebruiken, is dat minder bezwaarlijk dan een paar jaar geleden. Paradoxaal genoeg is dit meteen de belangrijkste bedreiging voor p2p: als bandbreedte helemaal een comodity wordt, valt een aanzienlijk deel van de ratio achter p2p weg.