Ik heb altijd dezelfde droom. Telkens ietsje anders, maar steeds met dezelfde strekking. In deze droom wordt mij een confronterende spiegel voorgehouden, waarin het ict-vocabulaire in het belachelijke wordt getrokken.
Computers worden steeds ‘zwaarder’, hoewel mijn huidige telefoon 100 gram weegt en toch de rekenkracht overtreft van de eerste computer die 30 ton woog. We zeggen wel eens dat computers denken, hoewel dat volgens de beroemde informaticus Edsger Dijkstra ongeveer net zo accuraat is als zeggen dat een onderzeeër zwemt. In een infrastructuur spreken we over ‘fat clients’, hoewel die machines meestal helemaal niet vet aanvoelen, tenzij er een boterham met pindakaas op is gevallen. We hebben ook ‘thin clients’. Die zijn niet vet en dus mag je veronderstellen dat hier geen boterhammen met pindakaas in het spel zijn. Toen ik in een werkstuk tijdens mijn studie de ‘executie’ van programma’s beschreef, informeerde mijn hoogleraar voorzichtig of dit soort bloederige anglicismen gebruikelijk waren in de informatica. Ons bijkantoor moet met een dikkere datapijp worden verbonden. Vol verwachting ging ik kijken bij de installatie, en ik was erg teleurgesteld toen ik het miezerige glasvezeltje zag.
Natuurlijk, het valt allemaal te verklaren. Informatietechnologie is, evolutionair gesproken, een bijzonder jong vak. Sterker nog, de meeste van ons zijn niet van kinds af aan opgegroeid met ict. Dat is aan het veranderen, maar ondertussen zit ict nog niet fundamenteel in onze genen en in onze taal. Daarom bedienen wij ons bij het duiden van ict-begrippen veelvuldig van metaforen: woorden en beelden die op een overdrachtelijke manier iets duidelijk proberen te maken.
Afgelopen nacht ‘draaide’ een contentmanagementsysteem bovenop ColdFusion, dat weer bovenop Java ‘draaide’. Ik zag stapels met floppy’s in verschillende kleuren die een balanceeract opvoerden, zonder vangnet. Help, de website valt om! Badend in het zweet werd ik wakker.