Dienstverleners die zich puur richten op open source willen maar niet opbloeien. Volgens de een ligt het aan het businessmodel, volgens de ander aan een verpeste markt.
Geld verdienen doe je niet áán gratis open source software, maar mét open source software. Gratis software kun je immers niet verkopen. Bedrijven die een markt zoeken op basis van open source moeten zich daarom richten op de dienstverlening daaromheen: implementaties, services en training.
In de praktijk blijkt dat echter financieel niet rond te krijgen. Er zijn weliswaar een heleboel eenmansbedrijfjes die voldoende omzet halen om de directeur te eten te kunnen geven, maar groter dan een handvol mensen wil het nooit worden. Bedrijven die wel groeien, doen open source erbij of gebruiken open source om iets anders te maken of te verkopen.
Businessmodel
Volgens Sjaak Brinkkemper, hoogleraar Organisatie en Informatie bij het departement Informatica van de faculteit Bètawetenschappen van de Universiteit Utrecht, zit het probleem in het businessmodel. Kleinere bedrijven willen best aan de open source, maar kunnen de uren niet betalen. “Een bedrijf met honderd medewerkers heeft tien tot vijftienduizend euro te besteden aan kantoorautomatisering. Hoeveel uren moet je daar maken om OpenOffice of Linux te implementeren? Dat kan gewoon niet.”
Grotere ondernemingen zitten met de continuïteitsvraag. “Een gemeente die over wil naar OpenOffice moet zich afvragen of zijn leverancier over vijf jaar nog bestaat. En hoe houden zij hun bestaande PowerPoint- en Word-documenten toegankelijk? Dat maakt het voor een klein bedrijfje moeilijk om klanten te benaderen.” Brinkkemper spreekt in dit verband van de ‘credibility gap’.
Studenten van Brinkkemper die voor een van zijn vakken een ondernemingsplan moesten uitwerken, liepen ook stuk op open source. “Wij wilden ons destijds richten op migratietrajecten voor OpenOffice,” vertelt Bas Wevers, “maar zagen dat uiteindelijk niet zitten. De compatibiliteit met Word is goed, die met Excel niet.” Vooral de macro’s zijn een groot probleem.
Daarnaast zijn de kosten voor ondersteuning volgens Wevers niet te dragen door een starter. “Om een klein bedrijf met tien tot vijftig desktops over te zetten, ben je inclusief presales en een kleine training ongeveer dertig uur kwijt. Dat is niet te doen voor een kleine jongen.”
“Wij hebben destijds gekeken naar zelfstandigen zonder personeel”, vertelt Elise Veltman. “Dat is een heel grote groep, met allemaal een vergelijkbare ict-behoefte: de administratie.” Maar ook zij zag haken en ogen. “Je moet daarvoor met een product komen dat met weinig aanpassingen iedereen, van de dokter tot de bouwvakker, kan bedienen. Bovendien zijn de marges klein, en is het tegelijkertijd een service-intensieve onderneming. Dat zou alleen kunnen als je echt iets goeds en gebruiksvriendelijks zou kunnen aanbieden.”
Inkoopteam
Valentijn Sessink, die met het bedrijf Open Office al jaren kantoorautomatisering op basis van open source en Linux aanbiedt, is het echter niet met Brinkkemper eens. Volgens hem ligt het niet aan het model, maar aan de markt die volkomen gedomineerd wordt door Microsoft. “ Een hoge ambtenaar vroeg mij ooit: ‘Als ik met open source aan de slag wil, wie moet ik dan tegenover mijn inkoopteam zetten?’ Het hele inkoopproces is gestandaardiseerd rond Microsoft.”
Volgens Sessink koopt zo’n team ook geen oplossingen, maar alleen software in. “Als zij een paar procent van de prijs weten af te dingen, springen ze een gat in de lucht. Het proces – de installatie en support – wordt pas daarna ingericht, maar dan is het voor open source al te laat.”
Een ander belangrijk punt van Sessink is dat in het onderwijs uitsluitend nog met Windows wordt gewerkt. “Zij betalen drie euro vijftig voor een licentie.” Iedereen die nu van school komt, kent niets anders meer. De minister van Onderwijs zou ook werk moeten maken van fatsoenlijk ict-onderwijs.”
Volgens Sessink ontbreekt bij de rijksoverheid echter de wil. “Als de motie Vendrik ter sprake komt, vraagt iedereen hoe het gaat met open software en open standaarden. Maar die motie ging in eerste instantie over de mededinging die wordt belemmerd. De Nederlandse overheid, zelf goed voor vijftig procent daarvan, pompt elk jaar honderden miljoenen in die markt. Als je daadwerkelijk iets met open source wilt, dan moet je die markt ook ontwikkelen.”