Ruimtelijke informatie over landoppervlak, bebouwing, agrarisch gebruik, de ondergrond, het water en het milieu wordt in de nabije toekomst ontsloten met Europese standaarden. Er zijn tal van nieuwe mogelijkheden om deze informatie innovatief her te gebruiken.
Een basismodel voor een geo-informatie-infrastructuur ligt al enkele jaren klaar voor gebruik. Nu zijn deze structuren vastgelegd in standaarden. Eigenaren van geo-informatie moeten aan de slag om informatie waar nodig aan deze standaarden aan te passen. Daar zal nog een paar jaar voor nodig zijn. “Iedere eigenaar kiest zijn eigen tijdspad, ook al zijn sommige geo-informatiebestanden gebonden aan toekomstige wetten, zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de grondroerdersregeling of basisregistraties”, zegt Marcel Reuvers van de Stichting Ravi, die in Nederland het standaardisatieproces van geo-informatie binnen Nederland en de Europese Unie in het project INSPIRE (Infrastructure for Spatial Information in Europe) begeleidt.
“Geo-informatie moet ook voor gebruikers beschikbaar zijn. Om dat te realiseren moet deze informatie inhoudelijk overal dezelfde betekenis hebben en voor iedereen op dezelfde wijze toegankelijk zijn. Gestandaardiseerde, goed leesbare en uniform toegankelijke geodata maken nieuwe toepassingen mogelijk”, aldus Reuvers. De onderliggende data zijn op dit moment in veel gevallen nog niet in overeenstemming met die standaarden. Domeineigenaren moeten deze aanpassingen daadwerkelijk gaan doorvoeren.
Calamiteit
Als hulpverleners bij een calamiteit over actuele route-informatie beschikken, wegwerkers precies de ondergrond met alle leidingen en bekabeling kennen en waterbeheerders op de hoogte zijn van alle geofacetten van het waternet, kunnen veel processen alert en zonder verliezen uitgevoerd worden. “Hoeveel effectiever zou de Schiphol-ramp zijn bestreden als de brandweer direct naar de tweede poort was geleid, doordat zij tijdens de rit naar deze calamiteit precieze informatie over de route had verkregen en hoeveel beter kan de politie optreden wanneer zij bij een inbraakmelding weet hoe zij op het bedrijfsterrein kan komen?”, stelt Reuvers retorisch. Dit soort oplossingen is nu mogelijk, omdat precies is gedefinieerd en vastgelegd hoe die informatie en het netwerk voor toegang tot de informatie er uit moeten zien.
De standaarden zijn onderverdeeld in drie typen. De eerste is die van de metadata voor geografie en voor diensten die nodig zijn om de geo-informatie te kunnen vinden. Het tweede type zijn standaarden voor de informatiemodellen. In dit type zijn geo-informatiedatasets geharmoniseerd en zijn er afspraken gemaakt over begrippen en betekenis. Denk hierbij aan modellen voor de ruimtelijke ordening (IMRO), topografie (TOP10NL) of cultuurhistorie (IMKICH). Het laatste type is die van de webservices, waarmee informatie benaderbaar of verwerkt moet kunnen worden.
De standaarden komen internationaal tot stand. “Levendig werk”, vertelt Reuvers enthousiast. “Je moet met elkaar praten over de processen waarin geodata beschikbaar zijn, beschikbaar komen of zelfs ontbreken, hoe ze worden overgedragen en gebruikt. Wanneer het gaat over waterbeheer, grondbeheer, georecht, kadastrale informatie, bebouwing, milieu of de weg moeten de betreffende gegevens in Nederland en voor INSPIRE in Europa een gelijke betekenis hebben en op dezelfde manier toegankelijk zijn. Je begint dus met onderzoek, dan met het maken van afspraken en vervolgens het maken van standaarden over de inrichting van het databeheer en de netwerken voor dataoverdracht. Gebruikers moeten makkelijk overweg kunnen met die informatiemodellen en services.”
Definitief
Ondanks hun definitieve status zijn de standaarden nog wel aan verandering onderhevig. “Geodata zijn in belangrijke mate stabiel. Processen en behoeften, maar ook externe factoren zoals ict-standaarden veranderen. Standaarden zullen daar op aangepast moeten worden. Over de inrichting van de ruimte wordt voortdurend gedacht. Er komen vragen uit de politiek en samenleving. Wanneer die vragen dringend worden en nieuwe geo-informatie nodig is, zullen de standaarden worden aangepast. Ook zijn er soms regionale verschillen in informatiebehoeftes. Waterbeheer in de Alpen is anders dan in de Lage Landen. In de formulering van de semantiek wordt daar op hoog abstractieniveau rekening mee gehouden. Op het niveau van de uiteindelijke data kan het incidenteel nodig zijn een enkele afwijking toe te laten”, meent Reuvers.
De consequenties van die harmonisatie en vrije toegankelijkheid van geodata zijn verstrekkend. Neemt als voorbeeld een vergelijking van een staalproducerend bedrijf in Nederland en een in Tsjechië. De op het beeldscherm opvraagbare plattegrond van het bedrijf, met daarop de terreingegevens en bebouwing, zegt op zich niet zoveel. Maar gekoppeld aan de financiële- en marktgegevens en de regionale infrastructuur, is in zeer korte tijd op hoog niveau inzicht te verkrijgen in een aantal facetten van de mogelijkheden van het bedrijf. Zulke vergelijkingen kunnen worden gemaakt voor havenbedrijven, locaties van bedrijfsterreinen, luchthavens et cetera.
Stichting Ravi
De Europese Commissie heeft in 2004 besloten dat er één pakket met Europese standaarden moet komen voor geodata en de manier waarop deze toegankelijk zijn. INSPIRE is het overkoepelende project om deze standaarden te ontwikkelen. In Nederland houdt Stichting Ravi (www.ravi.nl) zich bezig met de ontwikkeling van deze standaarden. Op 1 januari 2007 wordt Stichting Ravi omgedoopt in Stichting Geonovum.
De meeste geodatasets zijn in handen van overheden of non-gouvernementele organisaties. Zij zullen in de toekomst al dan niet tegen betaling informatie beschikbaar stellen voor hergebruik. Zo zou informatie over bouwvergunningen, beheer van parkeerplaatsen, onderhoud van openbaar groen, milieu en vergunningen na bewerking gebruikt kunnen worden door derden als een notaris, projectontwikkelaar, stadsarchitect of politicus.
Mooie toekomst beelden voor de electronische aardrijkskunde, maar nu is de vraag hoe het onderwijs in de geo-informatie vorm gaat krijgen. Het vak aardrijkskunde op VMBO/HAVO/VWO is ondertussen aardig geminimaliseerd.
De nieuwe Stichting Geonovum zal ook zich moeten richten op het onderwijs op alle niveau’s.