Het slachtoffervolgsysteem van het Medisch Centrum Utrecht combineert bestaande informatiesystemen op een slimme manier. Dankzij een nieuw ontwikkeld raamwerk weten hulpdiensten in de regio Utrecht bij een calamiteit niet alleen wie de slachtoffers zijn, maar ook waar ze zich bevinden.
Luc Taal is manager Bijzondere Taken van het calamiteitenhospitaal, onderdeel van het Academisch Medisch Centrum Utrecht. Voorheen werkte hij bij de Brandwondenstichting in Beverwijk. Hij was betrokken bij de nasleep van de cafébrand in Volendam en zag met eigen ogen de mankementen in de informatievoorziening rondom traumazorg. Hij besloot dat het beter moest.
In zijn kantoor in Utrecht, boven de ambulance-ingang, legt Taal uit hoe het in Nederland werkt met calamiteiten en waarom goede informatievoorziening zo belangrijk is. Want rampenbestrijding is, buiten het menselijke leed, ook een logistiek drama. De eerste die van een calamiteit hoort is de meldkamer van 112. Voordat zij de juiste hulpdiensten kunnen uitsturen, moeten ze eerst de omvang van de ramp weten. Daarom gaat één ambulance vooruit, met als enige taak te rapporteren. Taal zegt met zakelijke stem: “In Volendam rukten mensen bijna de kleren van het lijf van het personeel van de eerste ambulance om ze te laten helpen. Dat konden ze op dat moment niet. Hun eerste prioriteit was een analyse van de situatie. Pas daarna kan daadwerkelijke hulp worden geboden.” Is die eerste informatie niet correct, dan kan het gebeuren zoals in Enschede: rijen werkloze ambulances, onttrokken aan de omliggende regio’s.
Al heel snel na een calamiteit komt de informatiestroom gang. Vaak zijn de media als eerste ter plaatse. Mensen thuis gaan ziekenhuizen bellen, maar niet iedereen die gewond is, wordt per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Mensen regelen eigen vervoer, waardoor ze buiten het zicht vallen van de hulpdiensten. Ze raken kwijt. “Als we kijken naar wat er gebeurt na een calamiteit, is dat mensen op zoek gaan naar hun geliefden”, zegt Taal. “Bij de brand in het cellencomplex op Schiphol ging het om elf overleden slachtoffers, daar kwamen in het callcenter 450 telefoontjes voor binnen. Dat zijn tien tot twintig zoekenden per getroffene.”
Belangrijk is dus dat er een centraal punt is waar alle essentiële informatie binnenkomt: het aantal slachtoffers, hun identiteit, hun toestand en hun bestemming. Dat is één aspect. Ook ziekenhuizen moeten de juiste informatie krijgen. Stel dat er iemand met een neurotrauma binnenkomt, maar het ziekenhuis met de specialisten ligt in het calamiteitengebied. Dat zou betekenen dat die specialisten niet beschikbaar zijn, want die zijn druk met alle andere gevallen die binnenkomen. Dan is het beter dat de ambulance doorrijdt naar een ander ziekenhuis. “Want het is beter in een ambulance te liggen dan alleen op de gang van een ziekenhuis te moeten wachten”, zegt Taal.
Acroniemen
Het slachtoffervolgsysteem (SVS) maakt alle bestaande informatie beschikbaar voor de hulpdiensten, ongeacht hun infrastructuur. SVS maakt gebruik van het patiënt-barcoderegistratiesysteem (PBRS), het internet rodekruis-informatiesysteem (IRIS) en het Utrechts trauma-informatiesysteem (UTIS). Oliver Talens, business development manager van In Summa was vanaf het begin betrokken bij zowel UTIS als het SVS: “Wij hebben een raamwerk (CER) ontwikkeld van waaruit alle informatie beschikbaar is voor hulpdiensten. Het CER bestaat uit een bibliotheek aan basisfunctionaliteit (Common Object Library) en een datawarehouse, dat in het Cybercentre staat van partner KPN. Boven op het CER hebben we drie applicaties gebouwd, zodat het ziekenhuis kan zien welke gewonden ze kunnen verwachten en wat hun toestand is. Coördinerende ambtenaren krijgen hiermee alle benodigde stuurinformatie.” Politie, brandweer en andere operationele hulpdiensten draaien met eigen systemen. Voor het SVS maakt dat niet uit. Onder het CER zit een door Crossing Channels ontwikkelde databus die onafhankelijk van architectuur of applicatie werkt. “Ieder kan zijn eigen applicatie draaien”, zegt Taal niet zonder trots, “Wij zetten er een proxy voor, spreken standaarden en specificaties af en draaien maar.”
In de markt
Dat iets als het SVS nog niet bestond, is vreemd. Het is namelijk logisch (gebruik wat je hebt) en had een korte ontwikkeltijd. Talens: “Na zes weken konden we een eerste release laten zien. Dat was een soort teaser: ‘kijk, dit kan technisch al’. Daarna hebben we nog een jaar verder nagedacht en het systeem verbeterd. Afgelopen november hadden we de tweede demonstratie. Het werkte. Het ziekenhuis had via onze applicatie op voorhand informatie over de patiënten die onderweg waren. Dat was eerder altijd een verrassing.” “Binnen één minuut was de informatie vanaf het rampterrein beschikbaar voor de coördinerend ambtenaar van de gemeente”, zegt Taal. “Dat is belangrijk, omdat de gemeente ‘eigenaar’ is van een calamiteit en het hun plicht is de burgerij te informeren.” Het ministerie van Binnenlandse Zaken was zo onder de indruk van de demo, dat ze het SVS landelijk uitgerold willen zien. De betrokken partijen hebben een consortium opgericht dat het SVS in de markt gaat zetten.