Gestandaardiseerde opslag van het ontstaan tot archivering van informatie is een ideaalbeeld dat veel fabrikanten van opslagsystemen hun afnemers voorhouden. De SNIA maakt zich sterk om de benodigde standaarden voor ILM (information lifecycle management) te realiseren. Het is alleen de vraag of de partijen achter deze groep hier belang bij hebben.
|
Het gerenommeerde Amerikaans adviesbureau The Evaluator Group betitelt de leveranciersinterpretatie van ILM als DLM ofwel Data Lifecycle Management. Dit is het best te vergelijken met HSM (Hierarchical Storage Manager), eveneens bekend uit de (IBM-) mainframewereld. Niets nieuws onder de zon dus. Volgens het adviesbureau zullen op ‘echte ILM gebaseerde’ oplossingen pas over 5 tot 7 jaar leverbaar zijn. Men benadrukt daarbij dat ILM, in tegenstelling met wat sommige leveranciers beweren, geen product maar een methodiek is. Het databeheer moet vanuit de applicatie geregeld worden. Zowel de klanten als de applicaties zijn hier nog niet aan toe en dit proces zal zich de komende jaren verder ontwikkelen.
ILM volgens The Evaluator Group laat zich het best uitleggen aan de hand van een illustratie. De communicatie met de apparatuur (devices) heeft zich de laatste jaren naar ‘boven’ verder ontwikkeld via virtualisatie, Storage Network Management et cetera. Dit proces is nog in volle gang. Pas als het mogelijk is vanuit de bovenste laag alle onderliggende ‘lagen’ te bereiken, kunnen we spreken over Information Lifecycle Management. De gehele datastroom wordt dan vanuit de applicatie gestuurd.
Een dergelijk proces kan alleen optimaal functioneren als in de diverse lagen dezelfde taal gesproken wordt. Moet er telkens weer een vertaalslag plaatsvinden, dan gaat te veel informatie verloren. Bovendien functioneert dit het best als er voor de diverse ‘lagen’ van één gemeenschappelijke database gebruikgemaakt wordt. Dit wordt ook wel de repository genoemd. Dit is alleen mogelijk met een SMI-S-achtige (Storage Management Initiative Specificiation) aanpak.
Bij de verschillende grote fabrikanten, die zich al langere tijd op het terrein van storage management begeven, bestaan er al producten in de diverse lagen van figuur 1, maar deze zijn over het algemeen afkomstig uit de verschillende overnames. Hierdoor is de onderlinge communicatie niet ideaal en wordt er geen gebruik gemaakt van een enkelvoudige database (repository). Bekende voorbeelden zijn de Tivoli-suite van IBM en de Openview-suite van HP.
De vijf fasen in Information Lifecycle Management volgens de SNIA Fase 1: Consolidatie van storage- en data services rondom storage networking. Hierbij moet er een begin gemaakt worden met standaardisering. Fase 2: Het standaardiseren van de storage- en data services om ze consistent en ‘herhaalbaar’ te maken. Er moet een begin worden gemaakt met het classificeren van de data. Aanvankelijk van de individuele business en vervolgens moet dit worden uitgebreid naar het gehele bedrijf. Fase 3: Hier worden ‘oplossingsblokken’ geïntroduceerd. Deze blokken moeten bestaan uit homogene storage- en data services die geprogrammeerd zijn om te werken binnen het ILM-concept. Fase 4: De introductie van een nieuw type management tool om de ILM te automatiseren. Er wordt gestart met homogene eilanden, omdat de praktijk heeft geleerd dat het beginnen met het maken van één oplossingsblok per leverancier verreweg het gemakkelijkst is. Fase 5: In deze fase wordt de interoperabiliteit bereikt. Daarbij moet het mogelijk worden om bepaalde producten (blokken) te vervangen door anderen, zelfs als de manier waarop dit product werkt totaal anders is als het product dat wordt vervangen. |
Hindernis
De Amerikaanse opslagkenner Jon Toigo hekelt de ILM-ambitie en de SMI-S-standaard van de SNIA. Volgens Toigo zijn de standaarden op de keper beschouwd zo ruim gedefinieerd dat ze iedere deelnemer de gewenste ontsnappingsmogelijkheid bieden. Echte standaardisatie is immers niet in het belang van diezelfde leveranciers. Door SMI-S geschikt te maken voor hun bedrijfseigen software ondermijnt deze groep de verkoop van de eigen beheertools. Toigo noemt ILM de uitvinding van een aantal ‘Californische snake oil salesmen’. Met deze benaming werden in het oude Westen de rondreizende kwakzalvers aangeduid. Toch heeft Toigo’s eigen definitie van ILM veel weg van de officiële definitie, alleen ziet hij de invoering veel simpeler. Volgens Toigo bestaat ILM eigenlijk uit vier onderdelen:
1. Dataclassificatie: het indelen van data volgens een bepaalde classificatie.
2. Storageclassificatie: op welk type Storage kan de data het beste worden opgeslagen. (Bijvoorbeeld: Fibre Channel disk, goedkopere disk zoals S-ATA, nearline tape et cetera).
3. De frequentie waarin de data wordt opgevraagd.
4. Een intelligente database mover die er voor zorgt dat de data op basis van de drie eerder genoemde onderdelen verplaatst wordt.
Volgens Toigo kan men dit op een veel eenvoudiger manier bereiken door de data op een intelligente manier te migreren van duurdere opslag naar goedkopere (DLM volgens de Evaluator Group). Daarbij is tape is zijn ogen absoluut niet dood.
Voor de aanhangers van de ’tape is dood’-theorie, met name EMC2 en Netapps, heeft hij geen goed woord over. Toigo behoort tot een groep mensen die verwachten dat disk eerder zal verdwijnen dan tape. Daarbij denkt hij aan technologische ontwikkelingen die het mogelijk maken om gegevens vast te leggen in ‘goedkoop plastic’. Migratie zal moeten gebeuren op basis van businessprocessen en rekening houdende met de eisen voor disaster recovery. Volgens Toigo is ILM het beste te vergelijken met SMS (System Managed Storage) uit de IBM-mainframewereld.
Bom onder de SNIA?
ILM en SMI-S lijken op het eerste gezicht de langetermijnoplossing voor al onze opslagproblemen. Enerzijds duidt het op de wil van de aangesloten partijen om te komen tot een standaardisatie, maar als die zo ver wordt doorgevoerd als oorspronkelijk was beloofd komen we in een ‘ideale?’ wereld waarin elke fabrikant zijn meerwaarde verliest. Dit is nauwelijks voor te stellen en zal ook nooit gebeuren
Dicht voor de echte executie lijkt de eerste breuk in het consortium zichtbaar. Een aantal leveranciers heeft onlangs een open source comité opgericht onder de naam ‘Aperi’, het Latijnse woord voor open. Aperi zal op basis van een open benadering een platform bouwen voor het beheer van alle soorten opslagsystemen. De aansturing zal vanuit een non-profit organisatie plaatsvinden. Een aantal belangrijke leveranciers (Brocade, Cisco, Fujitsu, IBM, McData, NetApp en SUN) maar niet alle (EMC, HP, Symantec) zijn aangesloten. Initiatiefnemer is IBM. Veel details zijn nog niet bekend, maar het lijkt op een breuk in het SMI-S-front en dit zal zeker tot een verdere vertraging leiden. Volledige interoperabiliteit is van groot belang voor de eindgebruikers, maar is natuurlijk niet in het belang van de leveranciers, omdat hun producten simpel vervangen kunnen worden.
Gert Brouwer