De controlemechanismen van de VS over internet zijn op de WSIS-top in Tunis volledig intact gebleven. Ook hoeft niemand zich zorgen te maken over de digitale kloof. Dankzij de Castro’s en de Mugabes van de wereld blijft die gewoon bestaan.
Censuur in Tunis Terwijl de voorbereidende besprekingen nog gaande waren, maakte de Tunesische geheime politie zich al verdienstelijk met het hinderen van journalisten en mensenrechtenactivisten. De Tunesische overheid bleek technisch bij de hand genoeg om websites die het regime van president Zine El Abidine Ben Ali onwelgevallig zijn uit cyberspace te laten verdwijnen. Er was tijdens de WSIS-top alleen een ongecensureerde internetpijp naar het centrum waar de conferentie plaatshad. Het is in Tunis ook verboden om zonder toestemming van de overheid digitale communicatie te beveiligen met encryptie. Het gastland onderstreepte daarmee het argument van de VS dat het onzinnig is om ondemocratische landen als China, Iran en Cuba grotere zeggenschap te geven over de vrije verspreiding van internet. John Marburger, directeur van Office of Science and Technology Policy van het Witte Huis, zei in een verklaring dat “het teleurstellend is dat de regering van Tunis deze belangrijke gelegenheid niet heeft aangegrepen om zijn geloof in vrijheid van meningsuiting en vergadering te demonstreren”. |
Uitputtingsslag
Uiteraard kijken de deelnemers nogal verschillend tegen het akkoord aan. De Amerikaanse onderhandelaar Gross benadrukt dat de status-quo intact is. “Er komt geen enkele verandering in de rol van de Amerikaanse overheid bij het technische beheer van internet”, aldus Gross. Minister Brinkhorst, die de Nederlandse delegatie leidde, zag wel degelijk een breuk met de status-quo. ” De trein is op de rails gezet en gaat rijden, linksom of rechtsom; de weg naar internationalisering is ingezet”, aldus Brinkhorst. Hij baseert zijn optimisme op het feit dat de VN-leden in het akkoord erkennen dat er behoefte is aan versterkte samenwerking en overheden een grotere rol moeten kunnen spelen binnen organisaties als ICANN.
Om de onrust over de Amerikaanse macht in ordelijke banen te leiden, wordt het IGF (Internet Governance Forum) opgericht. Daarin kunnen alle belanghebbenden (overheden, bedrijfsleven, ngo’s ofwel non-governmental organizations en maatschappelijke groepen) de komende vijf jaar zo veel ze maar willen praten over ‘internet governance’. Martin Selmayr, woordvoerder van de EU, zegt dat het creëren van het IGF betekent dat de Europese voorstellen zijn de aangenomen. Het IGF krijgt echter geen enkele zeggenschap over ICANN. “We worden niet via de achterdeur omgebouwd tot een intergouvernementele organisatie”, aldus een tevreden ICANN-president Paul Twomey.
Volgens Masood Khan, de Pakistaanse voorzitter van subcommissie A, waarin het akkoord werd klaargestoomd, zal ieder onderwerp binnen het IGF bespreekbaar zijn, dus ook kwesties als het functioneren van ICANN en beslissingen aangaande domeinnamen. “Tot nu toe stelden de VS dat zij als enige bevoegd zijn deze zaken af te handelen, maar ze zijn nu bereid om over deze onderwerpen te praten”, aldus Khan. De ragfijne manipulaties van de Pakistaan herinnerden overigens aan de tijden waarin ‘onze’ Jan Pronk VN-conferenties naar zijn hand wist te zetten.
De eerste bijeenkomst van het IGF zal begin volgend jaar door Kofi Annan worden geopend in Griekenland. De recalcitrantste deelnemers zullen daar ongetwijfeld opnieuw proberen een breekijzer te steken tussen de Amerikaanse overheid en ICANN. “Het echte resultaat van deze top is dat het debat over ICANN en ‘internet governance’ in feite met vijf jaar wordt verlengd”, zegt Milton Mueller, een Amerikaanse ‘internet governance’-expert van Syracuse University en woordvoerder van het IGP (Internet Governance Project). “De VS kunnen een overwinning voor de korte termijn claimen, maar zullen op de lange duur worden geconfronteerd met een uitputtingsslag waarin hun positie stapje voor stapje zal worden ondermijnd.”
Achter de schermen
Op 30 september 2006 verloopt het mou (memorandum of understanding) tussen het Amerikaanse ministerie van handel en ICANN waarin de taken van de domeinregistreerder zijn geregeld. De raad van bestuur van ICANN hoopt dat de VS het mou gewoon laten verlopen, zodat de instelling daarna als een echt onafhankelijke organisatie kan gaan opereren. Twomey schreef onlangs in New Scientist dat “de kernoperaties van internet moeten worden afgeschermd van het alledaagse politieke geharrewar”. We mogen aannemen dat hij ook liever afgeschermd is van de Amerikaanse politiek. Onder druk van de regering Bush moest ICANN onlangs afzien van het plan om .xxx als domeinnaam te introduceren voor pornosites. Bush wil zijn conservatieve achterban, die beweert te gruwelen van seks, niet nog verder van zich vervreemden dan al het geval is.
De VS zullen vrijwel zeker een nieuwe mou opstellen, waarin de Amerikaanse controle over ICANN behouden blijft. De VS kunnen ook gewoon taken van ICANN afpakken en deze via een open (of niet zo open) inschrijving uitbesteden aan andere bedrijven. Op een dergelijke wijze speelt ook het Amerikaanse bedrijf VeriSign een rol bij het beheer van internet. Landen als Brazilië en Iran zullen de bijeenkomst van het IGF in Griekenland hoogstwaarschijnlijk aangrijpen om invloed uit te oefenen op het herformuleren van de relatie tussen de Amerikaanse overheid en ICANN. Ze moeten zich dan wel realiseren dat de Amerikaanse overheid met nog drie andere mechanismen controle uitoefent over internet (zie kader ‘Amerikaanse controle’).
Achter de schermen van de conferentie in Tunis waren al voorhoedegevechten gaande over wie het IGF gaat organiseren. De twee belangrijkste kandidaten zijn de ITU (International Telecommunication Union), het VN-onderdeel dat ook de conferentie in Tunis organiseerde, en de ISOC (Internet Society), een onafhankelijker organisatie waarin veel internetpioniers zitten. ITU heeft niets van doen met het dagelijkse opereren van internet en de Amerikaanse regering wil dat met zijn fobie voor alles dat naar de VN ruikt vooral zo houden. ITU-president Yoshio Itsumi ziet zijn organisatie echter op zijn minst een prominente rol spelen in het IGF. Lynn St Amour, president en ceo van ISOC: “Wij denken dat we internet veel beter begrijpen dan de ITU.”
Paradoxaal
“Dan kunnen we het nu hebben over de kwestie waar het echt om gaat: het verkleinen van de digitale kloof tussen arm en rijk”, zei minister Brinkhorst nadat de tekst over ‘internet governance’ door de werkgroep was gedrukt. Dat is waar ook, de conferentie in Tunis zou immers vooral moeten gaan over het dichten van die digitale kloof. Deze discussie werd echter overwoekerd door de discussie over ‘internet governance’, zowel op de conferentie als in de media.
Het is paradoxaal dat veel landen die zich aan de verkeerde kant van de digitale kloof bevinden en het hardst roepen dat ze hun inwoners het tijdperk van de digitale communicatie willen binnenloodsen, tegelijkertijd de vrijheid van informatie die internet biedt aan banden leggen. Gastland Tunis is hier een goed voorbeeld van (zie kader ‘Censuur in Tunis’), maar ook de vraag om democratisering van het internetbeheer van landen als Zimbabwe, Iran en Cuba is op zijn zachtst gezegd hypocriet. Zij moeten immers niets hebben van de woorden van Kofi Annan, die onlangs opmerkte dat “internet in wezen een uitdrukking is van de vrijheid zelve”.
Zimbabwe’s president Rober Mugabe eiste in zijn speech in Tunis zeggenschap over internet en veroordeelde tegelijkertijd ‘nihilistische en ordeloze vormen van vrijheid van meningsuiting’ die via internet worden verspreid. Een vertegenwoordiger van Cuba op WSIS bejubelde Fidel Castro als een “onvermoeibare pleitbezorger van nieuwe technologie”. Bedenk daarbij dat je op Cuba alleen met toestemming van de overheid toegang tot internet kunt krijgen. Mohammad Soleymani, de Iraanse minister van communicatie, deed een duit in het zakje door te zeggen dat internet te vaak wordt gebruikt voor het “verspreiden van leugens”.
In de slotverklaring van Tunis staat de ontroerende tekst dat de deelnemers zich verplichten een “op mensen georiënteerde en op ontwikkeling gerichte informatiemaatschappij te creëren”. Het was voor velen teleurstellend dat het Digital Solidarity Fund, een fonds voor projecten die de digitale kloof moeten overbruggen, voorlopig alleen gevuld wordt met vrijwillige bijdragen en vage beloften. In de tekst staat ook dat “de vrijheid van meningsuiting en vrije doorstroming van informatie essentieel zijn voor het dichten van de digitale kloof”. Laat het maar aan de Mugabe’s en Castro’s van de wereld over om daar een stokje voor te steken.
Amerikaanse controle
In Tunis bleken misverstanden te bestaan over de manier waarop de VS (via het ministerie van handel) controle hebben over internet. Het is ook niet eenvoudig. Volgens het IGP (Internet Governance Project) spelen vier mechanismen een rol spelen. (zie ook http://www.internetgovernance.org).
1. Een mou (memorandum of understanding) tussen het Amerikaanse handelsministerie en ICANN regelt de taken die de domeinregistreerder moet uitvoeren. Dit mou impliceert absoluut geen ‘handen af’-beleid maar weerspiegelt juist de prioriteiten van de VS aangaande zaken als privacykwesties, intellectueel eigendomsrecht en vrije concurrentie. Het mou loopt af op 30 september 2006. De Amerikaanse regering kan het dan (met een gewijzigde inhoud) verlengen of gewoon laten verlopen en daarmee ICANN de vrije teugel geven. Het is in principe mogelijk via een wijziging in dit mou andere landen, bedrijven en organisaties meer invloed op ICANN te geven.
2. Het IANA-contract (Internet Assigned Numbers Authority) met de Amerikaanse overheid geeft ICANN de exclusieve bevoegdheid de technische functies te vervullen van de IANA. Op basis van dit contract (waar niemand anders op kon bieden) voert ICANN administratieve functies uit als het toewijzen van blokken ip-adressen, het aanbrengen van veranderingen in de ‘root zone file’ en de coördinatie van het toewijzen van unieke protocolnummers.
3. Het Amerikaanse ministerie van handel eigende zich in oktober 1998 de zeggenschap toe over het beheer van de ‘DNS root zone file’ (domain name system) om “de stabiliteit en beveiliging van internet te garanderen”. Tussen 1991 en 1998 werd de ‘DNS root zone file’ op zeer informele wijze beheerd door één man met een lange baard, de Amerikaan John Postel. De VS gedragen zich in feite als de eigenaar van de ‘root zone file’ en behouden zich het recht voor al dan niet wijzigingen aan te brengen. De uitvoering hiervan is niet overgedragen aan ICANN, maar aan het particuliere bedrijf VeriSign.
4. VeriSign (ook uitbater van de .com- en .net-domeinen) heeft via het contract met het Amerikaanse handelsministerie de taak om de masterserver die de officiële ‘root zone file’ publiceert naar de ‘internet root-servers’ te runnen. VeriSign runt op basis van hetzelfde contract ook de A-root-server, één van de dertien primaire root-servers voor internetdomeinnamen.