Afgelopen maanden heeft Atos Origin in samenwerking met Array Publications onder leiding van Paul van der Linden een uitgebreid onderzoek verricht naar waar we in Nederland staan op het gebied van datawarehousing. Meer dan zestig personen van verschillende organisaties hebben via enquêteformulieren hun eigen datawarehouseproject beschreven en hun ervaringen blootgegeven. Het rapport met de resultaten is in boekvorm bij Array verkrijgbaar.
Ik vind dit soort vergelijkende exercities, mits ze gedegen worden uitgevoerd, altijd zeer waardevol. Of het nu een vergelijking van technologie betreft, een RAD race, een marktstudie of een marktonderzoek, het levert altijd interessante cijfers en conclusies op. Die kunnen we vaak goed gebruiken in onze eigen projecten. Dit geldt zeker ook voor de resultaten van het Nationaal Datawarehouse Onderzoek.
Na het lezen van het rapport vallen enkele resultaten op.
Ten eerste, een zorgwekkende conclusie is dat het gebruik van het datawarehouse in 71 procent van de gevallen niet gemeten wordt. Organisaties die minder dan een jaar bezig zijn, meten zelfs allemaal niet. Met een datawarehouse geven we gebruikers inzicht in de eigen organisatie en daarmee kunnen zij die organisatie meten. Frappant om dan te constateren dat die ontwikkelaars van het datawarehouse hun eigen prestaties niet meten, terwijl ze alle producten hiervoor in huis beschikbaar hebben. Maar ja, wij it’ers zijn niet zo happig op meten. De meeste it-organisaties meten niet eens hun eigen prestaties. Zij kijken alleen hoeveel geld er wordt uitgegeven, maar ze hebben geen instrumenten om te meten hoeveel het oplevert. En als gebruik niet gemeten wordt, kan de roi (return on investment) ook niet berekend worden.
Ten tweede staan Nederlanders bekend als een zuinig volkje. Dit rapport bewijst het tegendeel. Slechts 26 procent zegt dat de kosten van een datawarehouse belangrijk zijn. Een vergelijkbare studie, uitgevoerd in de VS, wijst uit dat zij er net zo over denken.
Ten derde: soms worden in onderzoeken bestaande vooroordelen bevestigd. Zo ook nu. Een bekende opinie is dat Amerikanen altijd groot denken. De maandelijkse hoeveelheid nieuwe data die aan het datawarehouse toegevoegd wordt, bedraagt minder dan vijftig MB voor meer dan een kwart van de organisaties. Daarentegen blijkt in Amerika 38 procent tussen de één en de vijfhonderd GB te zitten. Er is altijd baas boven baas.
Ten vierde: in het onderzoek is op diverse plaatsen gekeken naar hoe Nederland scoort ten opzichte van Amerika. Er zijn uiteraard wel verschillen, maar globaal zijn de twee landen vergelijkbaar. Dat is goed voor ons zelfvertrouwen, want vaak hoor je dat wij achterlopen. Ook onderzoeksresultaten van het Amerikaanse Datawarehouse Institute laten zien dat we niet ver uit elkaar lopen. Als we dat met datawarehousing ooit gedaan hebben, dan hebben we ze nu dus wel bijgehaald. In wielertermen gesproken: wordt het nu ‘erop en erover’?
Op elk onderzoek, hoe goed deze ook is uitgevoerd, is kritiek te leveren. Maar als het mogelijk is uit de resultaten een aantal interessante conclusies te trekken, waar bedrijven hun voordeel mee kunnen doen, dan is ook dit onderzoek de moeite waard geweest. Geïnteresseerden in datawarehousing raad ik aan dit rapport te bemachtigen. Het is nuttig, het is duidelijk geschreven en iedereen kan er iets uit leren. Dit soort initiatieven dient gestimuleerd te worden.
Rick F. van der Lans is onafhankelijk adviseur, een internationaal bekend spreker en auteur van diverse boeken, tevens gespecialiseerd in softwareontwikkeling, datawarehousing en internet.