Bedrijven in Azië en Oost-Europa gaan een nieuwe koers varen om de samenwerking met opdrachtgevers te verbeteren en nieuwe opdrachtgevers aan te trekken.
Landen als de Verenigde Staten en Engeland besteden al langere tijd vrij intensief it-taken uit aan India, China en andere lagelonenlanden. In continentaal Europa valt dat nog tegen volgens de aanbieders van offshore-diensten. Oorzaken daarvan zijn: bedenkingen over cultuur- en taalverschillen, problemen met tijdverschillen en reistijden, en ‘het politieke thuisfront’, dat niet graag banen naar het buitenland ziet weglekken. Daarom gaan de aanbieders ‘lokaal’ zitten.
Beter bedienen
Een goed voorbeeld hiervan is het Indiase softwarebedrijf Wipro, dat net een ontwikkelcentrum heeft geopend in München, en ook vestigingen heeft in bijvoorbeeld Parijs, Londen, Milaan, Stockholm en zelfs Naarden. Volgens studies van IDC en Forrester is Wipro marktleider op het gebied van offshoring. Het bedrijf rekent onder andere Boeing, Nokia, IBM, Microsoft en Sony tot zijn klantenkring. Het wil met zijn Europese vestigingen de lucratieve Europese markt nog beter bedienen. Het Russische EPAM heeft al een hoofdkwartier in Boedapest. Andere Russische en ook Chinese bedrijven proberen door dit ‘on site offshoring’ meer klanten te winnen, want inmiddels zijn ook landen als Roemenië, Hongarije, Egypte en Brazilië in opkomst.
Het prijsvoordeel van de eerste generatie offshore-aanbieders neemt langzaam maar zeker af. Ze moeten nu op kwaliteit, flexibiliteit en directe beschikbaarheid inzetten. Daarom kiezen ze voor een nieuw model. Bij het openen van de Europese vestigingen proberen ze overigens zoveel mogelijk lokale werkers te rekruteren. Dat lijkt de omgekeerde wereld: Indiase bedrijven die Duitse, Franse of Nederlandse werknemers in dienst nemen om uitbestede taken of het management daarvan op zich te nemen.