ICT~Office maakt zich grote zorgen over het wetsvoorstel Vorderen Gegevens. De Eerste Kamer behandelt dat voorstel nu. Volgens de ict-branchevereniging neemt de wetgever de belangen van de ict-sector onvoldoende in overweging. De kamercommissie voor Justitie wil de minister in een plenair debat aan de tand voelen.
“Het gaat een stap te ver”, luidt het oordeel van Peter van Schelven, senior juridisch adviseur van ICT~Office, over het wetsvoorstel Vorderen Gegevens. “De wetgever laat ten onrechte het belang van de terrorismebestrijding prevaleren boven het belang van integer ict-gebruik. Daarmee miskent de wetgever dat het ongestoord gebruik van ict van groot maatschappelijk belang is.”
Als de Eerste Kamer het wetsvoorstel Vorderen Gegevens aanvaart, krijgen opsporende instanties grotere bevoegdheden om gegevens op te vragen bij bedrijven, instellingen en burgers. Het gaat om alle gegevens, ‘anders dan voor persoonlijk gebruik’, die elektronisch of op papier zijn vastgelegd. Het voorstel impliceert bovendien dat bedrijven en instellingen alle gegevens gebruiksklaar aan Justitie en politie moeten kunnen leveren. In de praktijk zijn ze daarom verplicht de daarvoor benodigde infrastructurele ict- en eventuele andere aanpassingen door te voeren.
Adequate bescherming
Van Schelven: “We zijn bezorgd. Dit wetsvoorstel tast de bescherming van persoonsgegevens in hoge mate aan, terwijl ict-bedrijven er juist groot belang aan hechten dat zo zorgvuldig mogelijk met dit soort gegevens wordt omgegaan.” Ter illustratie verwijst hij naar bedrijven die persoonsgegevens in opdracht van een cliënt verwerken. “Voor deze bedrijven is een adequate bescherming van deze gegevens van het allergrootste belang, mede met het oog op een zorgvuldige relatie met de klant. Dit wetsvoorstel zet dan ook de nodige druk op de verhouding tussen klant en leverancier.”
ICT~Office maakt zich verder zorgen over de extra kosten die ict-bedrijven moeten maken om aan het vorderen van gegevens te kunnen voldoen, zegt Van Schelven. “Naast de directe kosten wordt de sector indirect opgezadeld met de noodzaak tot technische, administratieve en organisatorische aanpassingen in de ict-infrastructuur.” Een exacte inschatting van de kosten durft de brancheorganisatie niet te maken. “Naar verwachting zullen de aanpassingen vele miljoenen bedragen.”
Nieuwe toelichting
De ophef rond het wetsvoorstel onder, vooral, maatschappelijke organisaties is niet onopgemerkt aan de Eerste Kamer voorbijgegaan. In maart bracht de vaste commissie van Justitie een voorlopig verslag uit aan minister Donner, waarin de senatoren hun bedenkingen over het voorstel uitten. Het antwoord van de minister is inmiddels door de leden gewogen en te licht bevonden. Afgelopen dinsdag lieten zij de minister weten dat ze een nieuwe toelichting wensen.
CDA-senator Rob van de Beeten, voorzitter van de commissie en partijgenoot van de minister, zag zijn belangrijkste zorg niet weggenomen. “Ik vraag mij nog steeds af of het uitrusten van politie en Justitie met dergelijke bevoegdheden niet te zeer uitnodigt tot het gebruikmaken van deze ‘gemakkelijke’ bevoegdheden.” Hij wijst erop dat ’traditionele’ opsporingsmethoden als verhoor en fysieke doorzoeking veel inspanning vergen. “Nu kan men eenvoudigweg aan een bank vragen: ‘Lever mij eens alle gegevens die u bezit’. Vervolgens levert die bank een onevenredige hoeveelheid gegevens, waardoor het onderzoek minder efficiënt wordt.” Een terugkeer naar de klassieke en voor het bedrijfsleven minder belastende opsporingsmethoden, verwacht Van de Beeten in dat geval niet. “De reactie zal eerder een verzoek om meer mankracht zijn.”
Kluitje-riet-werk
Mede-commissielid en VVD-senator Ankie Broekers-Knol ontwaart in het antwoord van de minister ‘een hoop kluitje-riet-werk’. Zo noemt ze de wijze waarop de minister het bedrijfsleven geruststelt over de kostenvergoeding ‘wel heel gemakkelijk’. In de Memorie van Antwoord valt te lezen dat ‘in beginsel de kosten die een derde maakt om te voldoen aan een vordering tot het verstrekken van gegevens worden vergoed’. Die vergoeding ‘betreft de directe personeels- en administratiekosten die gemoeid zijn met de naleving van de verplichting aan de vordering gevolg te geven’.
Broekers-Knol: “Stel: er komt een verzoek binnen op het bureau van meneer Jansen om iets te leveren. Het zal hem misschien een kwartier kosten om de gevraagde gegevens op te roepen en uit te printen. De directe kosten zijn honderd euro. De overheid vergoedt die. De minister zegt echter niets over de kosten van het bewaren van deze gegevens, over de aanpassingen in het computersysteem, over de extra computerruimte.”
Ook op de door de minister veronderstelde waarborgen voor de privacy van de klant heeft ze kritiek: “De minister zegt: ‘het enkele opvragen van gegevens over een cliënt door Justitie hoeft geen beschadiging van de goede naam op te leveren’. Stel dat een bank gegevens over mij aan Justitie moet leveren omdat ik zijdelings in contact ben geweest met een verdachte, en ik vervolgens een hypotheek wil? Een reputatie ben je snel kwijt en krijg je moeilijk weer terug.” Ook pleit ze voor een notificatieplicht van de betrokkene wanneer Justitie ‘identificerende gegevens’ over een klant vordert. “Nu maakt de minister een uitzondering voor dit soort gegevens, omdat de politie anders te zwaar belast zou worden. Ik vind de inbreuk op de privacy echter zodanig dat een notificatieplicht hier op zijn plaats is.”
Ondanks alle kritiek staat Broekers-Knol in principe achter het wetsvoorstel. “Ik ben geen privacy-fetisjist. Je moet niet heiliger en angstiger zijn dan nodig is.” Een definitief besluit van de Kamer volgt mogelijk pas na het zomerreces, zegt ze. “Er komt zeker nog een plenair debat met de minister, ook vanwege de samenhang met het Europese Kaderbesluit over het bewaren van verkeersgegevens.”