Het wetsvoorstel Bevoegdheden Vorderen Gegevens ligt momenteel in de Eerste Kamer. Wordt het aangenomen, dan zal dat grote gevolgen hebben voor bedrijven, instellingen en burgers. Databestanden en systeembeheer moeten op maat van de opsporingsbevoegde instanties worden gesneden en vergoedingen voor infrastructurele aanpassingen liggen niet voor de hand.
Het was een wrang toeval: op de dag dat Theo van Gogh is vermoord, stond in de Tweede Kamer de stemming over het wetsvoorstel Bevoegdheden Vorderen Gegevens op de agenda. Dit wetsvoorstel, deels gemotiveerd vanuit ‘de strijd tegen het terrorisme’, verruimt de opsporingsbevoegdheden van de overheid aanzienlijk. Het voorstel is unaniem aangenomen. Kritische kanttekeningen verstomden in de ophef rond de moord. Een halfjaar later, bij de behandeling van het voorstel in de Eerste Kamer, zijn de volksvertegenwoordigers opmerkelijk kritischer.
“Ik denk dat langzaamaan het besef begint door te dringen dat het een vrij vergaande regeling is”, zegt jurist Paul Wiemans, verbonden aan de Universiteit van Tilburg en één van de vroegste critici van het wetsvoorstel. “In de Eerste Kamer is meer oppositie dan er in de Tweede Kamer was. De kritiek in de vakliteratuur heeft daar duidelijk meer respons gekregen.” Ankie Broekers-Knol, VVD-senator en lid van de vaste kamercommissie van Justitie, bevestigt de kritischere opstelling van haar collega’s. “Zo’n nieuwe wet is een lang proces. Gedurende dat proces wordt er meer en meer over geschreven. Door alle reacties uit het veld kunnen we meer doordenken.”
Uit balans
Uitgangspunt van het wetsvoorstel vormt de omstandigheid dat de voortdurende ontwikkeling van nieuwe digitale technieken de mogelijkheden verruimt om gegevens van personen te bewaren, te bewerken en te analyseren. Bedrijven en instellingen hebben bijvoorbeeld hun databestanden met klantengegevens de afgelopen jaren aanzienlijk uitgebreid, onder meer voor marketingdoeleinden. Al deze door derden opgeslagen gegevens kunnen van grote waarde zijn bij een strafvorderlijk onderzoek, zo stelt de minister van Justitie. De opsporende autoriteiten zouden dan ook ruimere bevoegdheden moeten hebben om deze data te kunnen opvragen dan nu het geval is.
Op zich is dat geen slecht idee, vindt Wiemans. “De huidige wet schiet op een aantal punten tekort. Een opsporingsambtenaar is bijvoorbeeld niet bevoegd bij derden direct naw-gegevens (naam, adres en woonplaats, red) op te vragen. Daar moet eerst de rechter tussenkomen. Dat kan inderdaad een belemmering bij het onderzoek vormen.” Zijn kritiek is dat de balans in het strafrecht nu te zeer overhelt naar het belang van de opsporing. “Je kunt je afvragen of we er met minder verstrekkende bevoegdheden ook komen.”
De nieuwe wet komt er volgens Wiemans voor de burger op neer dat “de bevoegdheden om gegevens op te vragen zo ruim en laagdrempelig worden dat veel eerder dan voorheen gegevens zijn op te vragen bij bedrijven en instellingen”. De laagste drempel wordt gehanteerd voor ‘identificerende gegevens’, van zowel verdachten als niet-verdachten. “Waar het in beginsel op neerkomt is dat in een videotheek het hele ledenbestand kan worden opgevraagd wanneer het vermoeden bestaat dat een verdachte daar lid is. Dat kan bij ieder misdrijf en is dus zeer laagdrempelig.”
Concurrentiepositie
Een hogere drempel wordt gehanteerd bij ‘andere dan identificerende’ data. “Dan gaat het bijvoorbeeld om welke boeken of video’s iemand heeft geleend. Eigenlijk betreft het alle gegevens die zijn vastgelegd in de computer of op papier, afgezien van gevoelige gegevens als ras, godsdienst en seksueel leven.” In dat laatste geval moet de rechter-commissaris nog steeds een machtiging verlenen en moet er sprake zijn van een zwaar misdrijf of een ‘ernstige inbreuk op de rechtsorde’. “Verder zijn er aanpalende bevoegdheden, zoals het vastleggen van toekomstige gegevens.”
De aanstaande wet zal geen dode letter blijken te zijn, vermoedt Wiemans. “Omdat de mogelijkheden verruimd zijn, kan je verwachten dat er ook gebruik van wordt gemaakt. Veel meer dan nu het geval is zullen Justitie en opsporingsambtenaren gegevens vorderen.” Bedrijven zullen daarom infrastructurele aanpassingen moeten doorvoeren, waarschuwt hij. “Dat zijn ze verplicht, omdat je alle data die je ergens opslaat moet kunnen leveren en zelfs voor een bepaalde periode moet kunnen bevriezen. Die mogelijkheden moet je scheppen.”
De gevolgen voor het bedrijfsleven zijn, naast die voor de privacy van de burger, een belangrijk punt van kritiek in de Eerste Kamer. “De kosten zullen niet gering zijn”, voorspelt Broekers-Knol. “Organisaties zullen veel meer gegevens moeten gaan verzamelen en vooral bewaren. Bedrijven moeten ervoor zorgen dat ze hun opslagcapaciteit uitbreiden of over nieuwe apparatuur beschikken, met nieuwe programma’s, extra systeembeheer en dergelijke, om alle gegevens die op ‘Piet’ betrekking hebben ook hapklaar te kunnen aanbieden. We willen nu van de minister weten of die kosten ook vergoed gaan worden en of hij zich realiseert wat deze wet betekent voor de aantrekkingskracht van Nederland op het bedrijfsleven, voor onze concurrentiepositie.”
Geen illusies
Wiemans maakt zich wat de vergoedingen betreft geen illusies. “In de praktijk blijkt dat infrastructurele aanpassingen die ondernemingen moeten doen om zich aan te passen aan wettelijke bevoegdheden ten koste komen van het bedrijfsleven zelf.” Hij wijst in dat verband naar de wetgeving rond de ‘aftapbevoegdheid telefonie’. “Die kosten werden afgewenteld op het bedrijfsleven.” In het huidige wetsvoorstel wordt wel een vergoeding toegezegd voor het voldoen aan de vordering zelf, maar dat zet volgens de jurist weinig zoden aan de dijk. “Het voldoen aan het verzoek zelf zal uiteindelijk slechts een kleine inspanning vergen, mogelijk slechts een druk op de knop.”
Er zijn nog meer zaken waar de Kamer opheldering over wil, zegt Broekers-Knol. “Het vorderen van de gegevens ligt erg gevoelig”, weet ze. “Dat je verruiming van bevoegdheden vraagt, oké, maar dan moet het wel heel secuur geregeld zijn.” Wat ze nu mist is een ‘spoorboekje’ waarin precies vastligt waar alle betrokken partijen zich aan te houden hebben. “Om een ouderwets woord te gebruiken: dat het ‘zindelijk’ voor elkaar komt. Dat iedereen zich aan de regels houdt, dat er geen wildgroei aan vorderingen ontstaat.” Zo’n protocol moet eventueel in een Algemene Maatregel van Bestuur worden vastgelegd, zegt ze. “Anders kan het een zooitje worden, en groeit het risico dat de privacy wordt geschonden veel meer.”
Zowel Wiemans als Broekers-Knol verwacht niet dat de senatoren het voorstel in zijn geheel naar de prullenbak zullen verwijzen. Wat kan de Eerste Kamer, die geen recht op amendement heeft, dan nog aan het voorstel versleutelen? Broekers-Knol: “We hebben nu vragen gesteld aan de minister. Die moet hij schriftelijk beantwoorden. Door zoveel mogelijk vragen te stellen kunnen we helderheid scheppen.” De schriftelijke antwoorden van de minister zijn niet zonder belang, benadrukt ze. “Iedereen kan dan zeggen ‘dat heeft de minister gezegd’. Dat speelt dan een rol bij de uitleg van de wet.”