Het feit dat er voor de opslag van biometrische gegevens in het nieuwe Nederlandse paspoort gekozen is voor een rfid-chip maakt de recente proef van de overheid twee keer zo interessant.
Op het eerste gezicht zou je zeggen dat de overheid met het plaatsen van biometrische gegevens op een rfid-chip de goden verzocht heeft. De contactloze chip stelt schijnbaar per definitie privacygevoelige data als paspoortgegevens, een gelaatscan en vingerafdrukken open voor de buitenwereld. Deze informatie is op grotere afstand af te tappen als de passieve chip communiceert met een leesapparaat. Doordat er in internationaal verband veel energie gestoken is in de beveiliging komt de privacy toch niet in het gedrang. Het project is daarmee een schoolvoorbeeld van een correcte invoering van rfid-technologie, waar ook bedrijven die de invoering van rfid-chips overwegen hun voordeel mee kunnen doen.
Minder lovenswaardig zijn de plannen van de Nederlandse overheid om de biometrische gegevens van alle paspoorthouders centraal op te slaan. De overheid voert administratieve redenen aan waarom dit noodzakelijk zou zijn. Ze wil met deze centrale opslag de aanvraag van meerdere reisdocumenten door dezelfde persoon voorkomen. Daarnaast wil ze fraude met paspoorten door terroristen uitsluiten. De argumenten die het ministerie van Buitenlandse Zaken aanvoert voor de centrale opslag zijn flinterdun, zeker omdat in de rfid-chip diverse vormen van beveiliging aangebracht zijn die manipulatie of verandering van de chip onmogelijk maken. Vergelijking van de biometrische eigenschappen van paspoorthouders met de informatie op de chip in het paspoort zelf is door die beveiligingsmechanismen meer dan genoeg. De nadelen van centrale opslag wegen ook veel zwaarder dan de voordelen. Mensen zijn straks met de centrale database aan de hand van een scan van hun gelaat, een vingerafdruk of het unieke nummer van de rfid-chip te identificeren. Politieke partijen en Nederlandse burgers zouden eens goed moeten overdenken of ze dit werkelijk willen.