Integratieprojecten binnen ondernemingen missen vaak een onderliggende architectuur, waardoor de problemen alleen maar groter worden. Een repositoryserver voor actieve metadata vormt de ruggengraat van een bedrijfsbrede, eenduidige architectuur. Ingericht door een Integration Competency Center.
Eilandautomatisering is een ingeburgerd begrip. Vrij nieuw in het it-idioom is archipelautomatisering. Archipels zijn het gevolg van projecten die via middleware-lagen interactie mogelijk maken tussen verschillende databases, applicaties en gebruikers in verscheidene bedrijfseenheden. ETL-tools (extract, transform, load) zijn een belangrijk hulpmiddel. Zij lezen brondata, schonen het op, formatteren het naar een uniforme eenheid en schrijven het weg naar de doelrepository (vaak een datawarehouse). Grote ondernemingen hebben aldus de afgelopen jaren verscheidene datawarehouses (ingericht naar geografische locatie of toepassing, zoals CRM) in het leven geroepen. Dat is minder erg dan al die eilandjes, maar het blijven eilanden; alleen groter en in een bepaald verband gebracht. Een archipel.
Gartner wijst erop dat het nodig is een stap verder te gaan, en komt met de term ‘Integration Competency Center’ (ICC). Volgens deze analistengroep zal meer dan de helft van ondernemingen met een omzet van meer dan 1 miljard dollar eind 2005 een ICC hebben ingericht.
Centrale aanpak
“Bedrijven werken voortdurend aan data-integratie op projectniveau”, zegt David Lyle, vice-president Product Strategy bij Informatica. Daarmee mist een onderneming een standaardaanpak (bijvoorbeeld overal dezelfde ETL-tools gebruiken), moeten de projectteams zich inwerken in het onderwerp en gaat die kennis weer verloren zodra het project is afgerond. Het zijn tactische antwoorden op een strategische vraagstelling. Dan kan het namelijk gebeuren dat een toonaangevende multinational financiële data heeft opgeslagen in twintig verschillende mainframes over de hele wereld, met elf verschillende datamart-projecten voor verscheidene bedrijfsactiviteiten. Hoewel veel van de voor de datamarts benodigde brondata identiek waren, maakte de decentrale manier van ontwikkelen in deze organisatie hergebruik van data door de verschillende teams onmogelijk. “Het resultaat is overtollige data-integratiefunctionaliteit”, zegt Lyle, waaraan hij toevoegt niet de naam van de multinational te kunnen prijsgeven, maar dat deze situatie wel exemplarisch is. “Onze ervaring is dat 35 tot 40 procent van de ooit ontwikkelde interfaces niet meer wordt gebruikt.”
Lyle zegt dat een ICC dit probleem kan oplossen, doordat het niet alleen rekening houdt met de technologie, maar ook met de mensen, de processen en de juiste architectuur. Eigenlijk is een ICC niet meer dan een centrale, gedeelde faciliteit die uniforme benaderingen voor integratieprojecten definieert, met herbruikbare middelen. Er zijn verschillende manieren om een ICC op te zetten. Van het simpel definiëren van een aantal ‘best practices’ tot het voorschrijven van specifieke tools en architecturen. In de meest uitgebreide vorm is er sprake van centrale ontwikkelaars en architecten die integratieprojecten uitvoeren en beheren.
Lyle stelt dat een ICC heel wat kosten bespaart. “Integratie is een verborgen kostenpost, omdat het is opgenomen in afzonderlijke projecten. Als je echter eenmaal met een ICC gaat werken, zie je ineens hoeveel geld ermee is gemoeid.”
Actieve metadata
Hoewel ICC een methodische aanpak is, is een technische fundering noodzakelijk. Zonder een repository voor metadata is, in Lyle’s ogen, een ICC vruchteloos. Informatica heeft de Universal Data Services (UDS) architectuur ontworpen als fundament voor een ICC. De architectuur is juist gebaseerd op actieve metadata. Waar de meeste andere integratieoplossingen metadata als eindproduct zien door het aanbieden van een collectie passieve metadata, gaat Informatica verder door in de repositoryserver te werken met actieve metadata.
De repository houdt automatisch bij waar de metadata bij horen en past wijzigingen in een omgeving toe in zijn rapportages. “Wij koppelen metadata aan elkaar, waarbij de onderlinge verhoudingen ook belangrijk zijn. Dit alles kunnen we visualiseren, waarmee je plaatjes krijgt te zien van de geautomatiseerde wereld. UDS is objectgeoriënteerd, waardoor er geen code nodig is om oplossingen te ontwikkelen. Het logische data-integratieontwerp is gescheiden van de fysieke uitvoeringsomgeving.”
Omdat de UDS-architectuur de mogelijkheid biedt om batch processing te beheren en real-time integratie te optimaliseren, kan het transactionele data vastleggen van EAI message queues, alsook informatie afleveren vanuit een datawarehouse of ODS (Operational Data Store) via EAI queues naar andere bedrijfsapplicaties en systemen.
Defensie
In Nederland is het ministerie van Defensie een van de eerste organisaties die met een ICC aan de slag gaat. Het departement omvat een aantal grote deelorganisaties (marine, landmacht en luchtmacht) en een paar kleinere. Daarnaast is er DTO (Defensie Telematica Organisatie) dat zorg draagt voor alle facetten van de automatisering binnen Defensie. Het laat zich raden dat al die onderdelen geen gestandaardiseerde ontwikkelomgevingen en systemen hebben.
Daar wil het ministerie van af.
“Ze gaan met elkaar een datawarehouseproject bouwen”, zegt Erik ten Bruggencate, directeur Informatica Nederland. “Ze gaan onze tools inzetten voor alle uitdagingen op het gebied van data-integratie; en dan is een ICC nodig om dat goed te organiseren. Uiteindelijk stellen ze dan een aantal KPI’s op voor de minister, zodat de bewindsman inzicht krijgt in het reilen en zeilen van de organisatie.”< BR>