Het nieuwe beleid van de Europese Commissie op het gebied van technologielicenties is slecht voor het investeringsklimaat, de innovatiekracht en daarmee het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven. Dit betoogt Erik Vollebregt van Clifford Chance.
Vanaf 1 mei dit jaar geldt een nieuwe verordening van de Europese Commissie voor het in licentie geven van intellectueel eigendom, waaronder octrooien en kennis. Deze verordening heeft betrekking op licenties voor de vervaardiging van producten met behulp van de in licentie gegeven technologie, zoals de fabricage van dvd’s door producenten die de dvd-octrooien in licentie hebben. De technologie-industrie is bijzonder afhankelijk van dit soort licenties door de toenemende specialisatie van bedrijven, die samenwerking met andere ondernemingen op het gebied van innovatie en productie noodzakelijk maakt.
Tevergeefs
Behalve op octrooien en kennis is de verordening ook van toepassing op modellenrechten, halfgeleidertopografieën en kwekersrechten. Nieuw is dat deze regels van toepassing zijn op softwarelicenties, waardoor de software-industrie er nu ook rekening mee zal moeten houden.
In de verordening geeft de EC algemene regels voor de toepassing van ontheffing van het kartelverbod. Het probleem is dat, zelfs als een licentie voldoet aan de regels in de verordening, de partijen er niet van kunnen uitgaan dat hun overeenkomst voor de rest van de looptijd geen mededingingsrechtelijke problemen meer zal opleveren. De geldigheid van een licentie is namelijk afhankelijk geworden van het marktaandeel van de partijen en van de vraag of ze concurrenten zijn of niet.
Als partijen bij het sluiten van de licentie al concurrenten waren, mogen ze elkaar in de licentie minder vergaande beperkingen opleggen. Stijgt het marktaandeel boven de drempel gedurende de looptijd van de licentie, dan blijft de verordening nog voor twee jaar op dezelfde manier gelden. Als het marktaandeel te hoog ligt, is de licentie niet automatisch verboden. De geldigheid van die licenties staat echter wel op de tocht, omdat een concurrent of ontevreden licentienemer gemakkelijk de geldigheid kan betwisten bij de mededingingsautoriteiten of de rechter. Als achteraf blijkt dat de licentie verboden is, zijn de investeringen al tevergeefs gedaan.
Rechtsonzekerheid
De verwachting is dat door deze nieuwe regels bedrijven in de technologiesector voorzichtiger zullen worden met investeringen in de ontwikkeling van nieuwe technologie in samenwerking met andere ondernemingen. Hieronder zal vooral het mkb te lijden hebben. De grote bedrijven kunnen eventuele risico’s op het gebied van onderzoek en ontwikkeling namelijk beter spreiden. Ook de grote ondernemingen krijgen het echter niet makkelijker. Doordat de mededingingsregels op dit gebied in de VS soepeler zijn, kunnen firma’s zich daar meer permitteren. Ze krijgen op die manier een voorsprong op hun concurrenten op de Europese markt.
Doordat eveneens op 1 mei de herziening van de procedureregels voor het Europese mededingingsrecht in werking is getreden, wordt alles nog gecompliceerder. Ten eerste is de Nederlandse Mededingingsautoriteit nu plotseling bevoegd om te beslissen over of een technologielicentie onder de verordening valt of niet. Voor 1 mei had de NMA die bevoegdheid niet. Ten tweede past de NMA de verordening toe in gevallen waarin deze niet van toepassing zou zijn door het ontbreken van voldoende Europees belang, zodat ook het mkb ermee te maken krijgt. Ten derde kunnen marktpartijen vanaf 1 mei bij de nationale rechter procederen over de vraag over of een licentie onder de verordening valt. Door het gebrek aan kennis van dit specialistische gebied bij de rechterlijke macht zal de rechtsonzekerheid over de geldigheid van technologielicenties toenemen. Ten vierde geldt de verordening ook in de op 1 mei nieuw toegetreden EG-lidstaten. Voor zover Nederlandse bedrijven licentienemers in Malta, Cyprus, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië en Hongarije hebben, is de verordening nu van toepassing op die overeenkomsten.
Slechte basis
Bij wijze van overgangsregeling blijft de oude verordening op dit gebied tot 31 maart 2006 van toepassing. In die periode moeten ondernemingen hun technologielicenties (laten) beoordelen om vast te stellen of ze nog toegestaan zijn onder de nieuwe verordening. Verder moeten alle technologielicenties die op de een of andere manier effect op de EG-markt hebben vanaf 1 mei 2004 voldoen aan de verordening. Hetzelfde geldt voor de technologielicenties met bedrijven in de nieuwe lidstaten.
Het effect van de nieuwe verordening is dat bedrijven in Europa minder mogen dan hun concurrenten in de VS. Tegelijkertijd wordt het voor ondernemingen in de technologiesector moeilijker en kostbaarder om samen te werken. Ze zullen de hele tijd de marktontwikkelingen in de gaten moeten houden om in te schatten of hun licenties nog geldig zijn en hun investeringsbeleid op dat risico moeten afstemmen. Ten slotte wordt het veel gemakkelijker voor bedrijven om de geldigheid van elkaars technologielicenties aan te vechten bij instanties die daar niet op voorbereid of berekend zijn. Spannender wordt het dus zeker, maar dit soort spanning is een slechte basis voor het innovatievermogen van en een solide investeringsklimaat voor de Europese technologie-industrie.< BR>
Erik Vollebregt, Clifford Chance