Zoekende, dat zijn de vakbonden als het gaat om de positiebepaling in het offshore-debat. Ze zijn er niet in geslaagd een duidelijk antwoord te vinden op de vraag hoe er met dit in Nederland plotseling populair geworden fenomeen omgegaan moet worden.
Wie vorige week woensdag op het door FNV Bondgenoten en Raad voor Werk en Inkomen georganiseerd seminar in Nieuwegein rondliep, hoorde vooral ronkende verhalen over de voordelen van het verplaatsen van werk naar lagelonenlanden. Verder klaagden diverse werkgevers dat de werkmentaliteit in Nederland te wensen overlaat in vergelijking met bijvoorbeeld India, want daar werkt men zó hard. Die retoriek begint negentiende-eeuwse trekjes te vertonen: ’terug naar de baas-knecht-verhouding, en als dat niet in Nederland kan, dan maar in de derde wereld, want daar zijn de lonen nog zo lekker laag.’
De bonden geven tot nu toe weinig weerwerk tegen dit soort klassieke ondernemersargumenten. Ze zouden bijvoorbeeld eens onder hun leden kunnen peilen hoe goed dat werk van die Indiase programmeurs eigenlijk is. Blijken er veel bugs in te zitten, dan hebben ze een stok om de ‘offshore-hond’ te slaan. Tot nu toe blijft het echter stil. Voorzitter Henk van der Kolk van FNV Bongenoten probeerde het onlangs wel toen hij in de Volkskrant, in navolging van de Amerikaanse Democratische presidentskandidaat John Kerry, pleitte voor een offshore-belasting. Hij vindt het raar dat firma’s die jarenlang profijt hebben getrokken van de faciliteiten van de Nederlandse samenleving zomaar hun werk mogen verplaatsen. “Laat bedrijven die vertrekken een heffing betalen, waarmee nieuwe investeringen kunnen worden gedaan … in risicodragende projecten”, zei hij in het ochtendblad. Ook stelt hij voor de offshore-plannen van bedrijven te toetsen om te bepalen of zij elders inderdaad efficiënter kunnen produceren. De werkgevers hebben de proefballon inmiddels doorgeprikt, want zij houden niet van protectie. < BR>