Overheid en bedrijfsleven zijn zich bewust van de noodzaak tot innovatie, zo vindt Ruud Smits, hoogleraar technologie en innovatie aan de Universiteit Utrecht. Er zijn speciale maatregelen nodig om het mkb tot vernieuwing te brengen.
De vakgroep Innovatiewetenschap is in die zin bijzonder dat het een opleiding is waarin bèta- en gammavakken zijn geïntegreerd om inzicht te krijgen in de dynamiek van innovatieprocessen en de manier waarop daar invloed is uit te oefenen. Dat maakt het niet eenvoudig om deze vakgroep bij een faculteit onder te brengen. De Universiteit Utrecht gaf technologie en innovatie een onderkomen bij de faculteit geowetenschap, de enige faculteit die eveneens bèta- en gamma-elementen bevat.
Bij een kennisland speelt het begrip innovatie een centrale rol. Smits wil eerst het begrip innovatie definiëren. “Veel mensen denken dat innovatie gelijk staat met onderzoek en ontwikkeling. Wat wij onder innovatie verstaan, is juist niet de research en development zelf, maar de succesvolle toepassing ervan. Er kan een grote afstand zitten tussen R en D en de toepassing. Wij maken onderscheid tussen inventie (Albert Einstein, Marie Curie), wat puur fundamenteel onderzoek is, en de toepassing van de inventie, dat is innovatie. Je hebt het dan over een totaal ander soort mensen, zoals Henry Ford en Bill Gates; een man die bepaald geen fundamenteel onderzoek naar ict heeft gedaan, maar wel de rijkste man van de wereld is geworden met een achterhaald besturingssysteem. Het zijn mensen die gaten in de markt zien en met behulp van kennis die er vaak al is producten en diensten maken die aanslaan. Het gaat vaak om slimme toepassingen van bestaande technologie. Zo verkochten de Amerikanen in de jaren vijftig het patent op de transistor voor minder dan vijfduizend dollar aan Sony. Een half jaar later stonden de eerste draagbare radio’s in de schappen. Aan dat soort toepassingen, de voorloper van personal audio, hadden de Amerikanen niet gedacht.”
Een ander voorbeeld is de walkman (een idee van de topman van Sony zelf). Ook die vloeide niet zozeer voort uit nieuwe technologie, maar veel meer uit een slim marktconcept.
Naïef over innovatie
En hoe staat het ervoor in Nederland op innovatiegebied? Smits vindt dat dit nog best meevalt. “De inventiekant is in Nederland behoorlijk geregeld. We zitten best goed in wetenschappelijk onderzoek, wat onder meer blijkt uit het aandeel in internationale publicaties. We staan als klein land hoog in de top tien. Er wordt altijd gezegd dat we een stuk minder zijn in het vertalen van deze kennis in succesvolle producten en diensten. Dat is waar, maar we delen dat met een aantal andere landen in Europa. De alarmerende verhalen zoals die ook in het kader van het Innovatie Platform worden verspreid, deel ik dan ook niet. Zoals die organisatie in het nieuws komt, spreekt daar toch een vrij naïef beeld uit van wat innoveren is. Het idee is dat als er maar meer bèta’s zijn in Nederland en als er maar meer wordt geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling (r&d), dan komen de innovaties wel vanzelf. Het is maar de vraag of dat ook zo is.”
Nederland produceert ongeveer 1 procent van alle wetenschappelijke kennis in de wereld, betoogt Smits. Die andere 99 procent aan wetenschappelijke kennis is voor een groot deel vrij toegankelijk en is net zo goed een bron voor innovaties die in Nederland zouden kunnen worden gedaan. Smits: “Het gaat om het vertalen van die kennis naar succesvolle producten en diensten. Je hebt daarvoor niet alleen ingenieurs nodig, maar ook mensen die tussen ingenieurs en de markt inzitten. Aan dat laatste soort mensen is grote behoefte, ook in Nederland. De farmaceutische industrie schreeuwt om mensen zoals wij die hier in Utrecht opleiden. Zij snappen wat er in een laboratorium aan de gang is en hebben tegelijkertijd kijk op wat de markt wil, wat de economische en organisatorische mogelijkheden, onmogelijkheden en consequenties zijn.”
Neem Philips
In Nederland wordt 2 procent van het bnp besteed aan r&d. Finland doet dat met drie en een half procent beter; de Verenigde Staten zitten op 3 procent. Smits: “Wij zitten ongeveer op het gemiddelde van de Europese Unie. Maar te suggereren dat het allemaal afhangt van de r&d-bestedingen is een verkeerde voorstelling van zaken. Neem Philips. De Philips-ingenieur staat wereldwijd bekend als de absolute top. Toch heeft Philips in het verleden heel veel problemen gehad met het vertalen van nieuwe technologie uit Natlab – daar werken twee- tot drieduizend mensen – naar succesvolle producten. De voorbeelden zijn bekend, zoals de Video 2000, de DAT-recorder, High Definition TV en CD-Interactief. Alle technisch uitstekende producten die het echter op de markt moesten afleggen tegen technisch vaak aanzienlijk minder geavanceerde concurrenten. Nu is er het Philips Digital Systems Laboratory, een club van zo’n achthonderd mensen in China, Groot-Brittannië, Leuven en Eindhoven. Zij denken juist vanuit de andere kant. Ze zetten allianties op met marktpartijen, waaronder Nike. Nike bedient een hele andere markt en vangt uit die markt signalen op. Vervolgens wordt gekeken hoe Philips die markt met innovatieve producten als bijvoorbeeld in kleding geïntegreerde audio kan bedienen.”
Uitgaven aan r&d zijn ook niet maatgevend voor een gezonde economie. De economie van Finland bestaat voor de helft uit ict, je zal dan ook hogere r&d-bestedingen hebben dan een economie als de Nederlandse, die voor zeventig procent op diensten draait. Smits: “Kennis speelt in diensten een belangrijke rol, maar is veel moeilijker te meten dan r&d-uitgaven in de auto industrie of chemie. Zo zie je het denkwerk dat bij internettoepassingen komt kijken niet in de r&d-statistieken terug.”
Werk
Uitbesteding van werk naar lagelonenlanden is enorm, zelfs ict wordt nu naar India en China verplaatst. Je kunt je de vraag stellen of er in Nederland over twintig jaar nog wel wordt gewerkt? “Ja hoor”, zegt Smits. “Dat is de kern van de innovatiediscussie: dat er geen stabiele situatie is. Innoveren betekent dat je nieuwe producten moet zien te genereren juist omdat het aan de andere kant voortdurend afbrokkelt. Dat is altijd zo geweest. Kijk naar de werkgelegenheid in de landbouw, kijk naar de scheepsbouw, kijk naar textiel. Het is een beweging die steeds terugkomt. Als nieuwe industrieën worden opgestart zijn ze aanvankelijk kennisintensief en exclusief. Bedrijven verdienen daar een
Management summary
|
Hbo’er half geld
Smits vindt dat ondernemingen en overheid het belang van innovatie voldoende urgent inschatten: “Bedrijven zijn zich bewust van de noodzaak tot innovatie. Alleen is het niet makkelijk. negenennegentig procent van de bedrijven in Nederland is mkb; bedrijven kleiner dan vijfhonderd werknemers. Bij de bedrijven zijn er heel veel die geen r&d-lab hebben; ze hebben niet eens een ingenieur in dienst. Het innovatiedebat wordt te veel toegespitst op de hele grote bedrijven, aangevuld met een beperkt aantal high tech bedrijven in ict, biotechnologie, nanotechnologie, enzovoorts. Dat zijn belangrijke trekkers, maar je kunt niet om die negenennegentig procent mkb heen. Als je wilt dat Nederland innovatiever wordt, zul je met hen aan de slag moeten gaan. Je zit dan niet met high tech en r&d. Het is hard werken om mkb-bedrijven aan het innoveren te krijgen. Wat je kunt doen is de absorptiecapaciteit van dat soort bedrijven verhogen door bijvoorbeeld de stimuleringsmaatregel dat hbo’ers een jaar lang voor de helft van het geld naar zo’n bedrijf toe kunnen. Een methode die de Japanners hebben gevolgd is die van co-makership: grote bedrijven die wel kennisintensief produceren sluiten allianties met kleinere bedrijven en voorzien die ook van kennis. In Nederland heeft onder meer Océ die strategie gevolgd. Océ maakte eerst alles zelf. Net als Philips vroeger: die maakte zelfs het karton voor de verpakkingen. Océ heeft besloten om alleen nog het hart van de copier te maken. Veel hangt dan af van toeleveranciers, die moeten van hoge kwaliteit zijn. Océ is gaan investeren in die toeleveranciers en heeft ook de kennis verstrekt. Alle partijen zijn daar beter van geworden.”< BR>