Ondersteuning van meer talen en aanwezigheid in alle werelddelen. Dat zijn de voornaamste stappen waarmee de Icann (Internet Corporation for Assigned Names and Numbers), de beheerder van het domeinnamensysteem, af wil rekenen met zijn Amerikaanse verleden.
De sinds maart vorig jaar als ceo van Icann aangetreden Paul Twomey was één van de sprekers op het door Stichting Internet Domeinregistratie Nederland in Den Haag georganiseerde congres ‘Wat zou jij doen met een miljoen’. Op dit congres spraken naast Twomey, een vertegenwoordiger van de Europese Commissie en EZ-minister Laurens-Jan Brinkhorst over het beheer van internet. Computable interviewde Twomey voorafgaand aan dit congres.
De Icann breidt de ondersteuning van meerdere talen uit. Wat komt daarbij kijken?
“Bevolkingsgroepen met hun eigen culturele achtergrond en taal moeten in hun eigen taal het internetadresseringssysteem kunnen gebruiken. Dat maakt het geschikt maken van het internetnamensysteem voor de ondersteuning van zoveel mogelijk talen tot een belangrijke taak. Het is alleen een heel lastige klus. Neem bijvoorbeeld de Aziatische talen Japans, Koreaans en Chinees. Deze talen gebruiken allemaal een deel van elkaars karakterset. Alleen hebben die tekens in elk van die drie talen in veel gevallen een verschillende betekenis. In het domeinnamenssysteem is registratie in deze drie talen nu rond. Alleen dan klopt een ander Aziatisch land als Taiwan op de deur. Het oud Chinees dat in dit land gesproken wordt, kent op zijn beurt weer een afwijkende betekenis voor meer voorkomende tekens. In feite gaat het om een linguïstisch probleem dat ook in Europa speelt, zij het minder fundamenteel. Neem de Duitstalige landen Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland. Deze hebben elk hun eigenaardigheden op het gebied van leestekens.”
De Icann heeft zijn eerste vestiging buiten de VS geopend in Brussel. Waar komt die zendingsgedachte vandaan?
“De Icann streeft naar kantoren in alle werelddelen. Die aanwezigheid is nodig om alle bij internet betrokken organisaties en overheden beter bij het beheer van het domeinnamensysteem te betrekken. Daar heb je locale aanwezigheid voor nodig. De vestiging in Brussel is inmiddels operationeel. De opening van een kantoor in Azië zit in de planning. Naast het openen van deze kantoren wil de Icann ook het gebruik van meerdere talen in de organisatie gaan ondersteunen. De voertaal is nu Engels. Dat worden er straks meer. De Icann trekt meer de wereld in. Dat proces zag je al gebeuren met gespiegelde kopieën van het domeinnamensysteem. De servers die deze informatie dragen zijn de afgelopen jaren elders in de wereld komen te staan, om de betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het adresseringssysteem te vergroten.”
Ik hoor isp’s klagen over het wanbeheer van sommige topleveldomeinnamen en over fouten in de Whois-database. Wat doet Icann daaraan?
“Het beheer van toplevel domeinen is via contracten door Icann in handen gegeven van organisaties. Er zijn op dit moment 253 toplevel domeinnaam-registreerders die een zekere vrijheid genieten in hun werk. Zij mogen voor een groot gedeelte het beheer zelf inrichten, maar ze hebben wel een contract met Icann. Als Icann meent dat een beheerder de regels uit het contract niet naleeft, dan stapt het naar de rechter om dit geschil uit te vechten. Daar zijn het contracten voor. Zo simpel ligt het.”
“De meeste beheerders zijn niet winstgedreven en gaan goed met dit contract om. Er is één uitzondering: Verisign, een aan de Amerikaanse beurs genoteerde onderneming die vanwege die positie erg commercieel gedreven is. Dit bedrijf gaat wat Icann betreft over de grenzen van het contract. Het is wel een ingewikkelde rechtszaak, want naast Icann hebben ook andere organisaties Verisign voor de rechter gedaagd en Verisign op zijn beurt weer de Icann.”
“De problemen met de Whois-database lijkt een eenvoudige vraag, waar alleen heel moeilijk een goed antwoord op te geven is. Dat komt omdat je bij het beheer van deze database met informatie over de eigenaren van domeinnamen met meerdere tegenstrijdige principes te maken hebt. Aan de ene kant wil je een open database. Aan de andere kant heb je ook te maken met de privacyrechten van de eigenaren, die juist bepalen dat een verregaande afscherming van deze gegevens gerechtvaardigd is. Een punt dat dit nog verder compliceert is dat de privacywetgeving of wetten over opsporing over de hele wereld verschillen. Er zijn ook landen die op allebeide vlakken lancunes in hun wetgeving vertonen. Dat maakt het er niet eenvoudiger op.”
Fouten in de Whois-database In maart publiceerde de Icann het eerste jaarlijkse rapport over het opschonen van de Whois-database. Deze databank met informatie over de eigenaren van domeinnamen in alle topleveldomeinen is berucht om zijn fouten. In de afgelopen anderhalf jaar verzamelde de Icann klachten over 24 duizend fouten in domeinnaamregistraties. Bijna vijfduizend van deze onvolkomenheden – domeinregistraties met foute telefoonnummers, onjuiste mailadres of niet bestaande vestigingslocatie – bleken terug te voeren te zijn op spammers die zo hun sporen wilden uitwissen. Achtduizend klachten hadden te maken met dubbele registraties. Registreerders hebben de aanvraag en toekenning van domeinnamen vaak verregaand geautomatiseerd. Deze processen ondersteunen de controle op juistheid van de aangeleverde informatie van de domeinnaameigenaar vaak niet. Na klachten van de Amerikaanse overheid is de controle op deze informatie aangescherpt. |
Hoe urgent is de overstap op de nieuwe versie van het internet protocol ipv6?
“Er zijn op dit moment experts die voorspellen dat de wereld nog twintig jaar toekan met het bestaande internet protocol ipv4. Dat komt omdat adressen die niet in gebruik zijn terugvallen aan de internetgemeenschap. Daarnaast delen grote groepen computers één adres, omdat zij op internet te identificeren zijn door een combinatie van dit adres met een uniek nummer op de netwerkkaart. Uiteindelijk worden ip-adressen dus toch efficiënter gebruikt dan eerder voorspeld. Een belangrijk argument voor het nieuwe protocol met oneindig veel meer adresseringsruimte was dat heel China evenveel adressen tot zijn beschikking had als één Amerikaanse universiteit. Nu internet in China razendsnel uitgebouwd wordt, zie je dat dit land ook veel meer adressen tot zijn beschikking heeft gekregen dan een paar jaar terug. Het systeem werkt dus efficiënter dan men dacht.”
“Wat je wel ziet, is dat de roep om een systeem waarin alle apparaten in het netwerk aan de hand van een vast adres te identificeren zijn steeds luider wordt. Voor efficiënte communicatie tussen machines is dit ook onontbeerlijk. Aan die vraag kan ipv6 uitstekend voldoen. In Azië is men op dit moment het verst met het gebruik van dit protocol mede doordat de overheden daar de invoering van het nieuwe protocol vaak met subsidies gestimuleerd hebben. Fabrikanten in dit werelddeel tonen recentelijk ook grote interesse in Ipv6, omdat in dit protocol een bepaalde ruimte is gereserveerd waarin zij eigen kenmerken aan het apparaat kunnen toekennen. Dit is weer een extra stimulans om met dit protocol aan de slag te gaan.”
Welke organisatie moet internet beheren: Icann of de Verenigde Naties?
“Er wordt vaak de indruk gewekt dat de Icann met overheden en overheidsorganen in de clinch ligt over het bestuur van internet. Ik denk dat dit een onjuist beeld is. Het werk dat Icann doet kun je het beste vergelijken met de ouderwetse posterijen. Of een pakketje nu groen, geel of blauw is, dik, dun, met of zonder postzegel, de Icann zorgt dat het op het juiste adres aankomt. Dat gebeurt door het sterk gegroeide gebruik van internet – nu 18 miljard keer per dag. In feite heb je het hier over communicatie tussen machines die informatie over internet doorsluizen. Het beheer over dit domein komt de Icann toe.”
“Anders wordt het als je in dit bestuur van internet menselijk handelen betrekt. Over maatschappelijke problemen als internetcriminaliteit en spam heeft Icann weinig te zeggen. Het probleem van spam – hoe vervelend het ook is op dit moment – is in zekere zin niet een zaak voor Icann. Nationale overheden, de Verenigde Naties en andere beslissingsorganen zullen deze problemen op internet moeten aanpakken. Wat dat betreft zie ik dus geen concurrentie tussen de VN en Icann, zoals deze in veel mediaberichten over de recente VN-top over de toekomst van internet naar voren is gekomen. Ik denk dat het vaak besproken getrouwtrek over het beheer van internet tussen de VN en Icann veel zegt over de media. Het ligt in diens aard om een tweedeling te zoeken, terwijl de werkelijkheid misschien genuanceerder is.”< BR>