Veel leidinggevenden veranderen hun houding ten aanzien van it-infrastructuurdiensten van zowel interne als externe leveranciers. Er breekt een nieuw tijdperk aan waarin organisaties hun it-behoeften helder formuleren en beheren, en geen cent te veel betalen. Informatietechnologie wordt een nutsvoorziening. De it-manager moet hierop anticiperen met een duidelijke menukaart en concurrerende prijzen.
Veel organisaties kennen het verschijnsel: hoge it-budgetten en onduidelijkheid over wat voor dat geld geleverd wordt. Dit geldt vooral in de infrastructurele hoek, waar werkplekkosten nog vaak verre van transparant zijn. Dit is jaren geaccepteerd, maar dat verandert nu in rap tempo. De druk van de eindgebruiker helpt de it-manager de noodzakelijke professionaliseringsslag te maken. Dit heeft hij jaren tevergeefs op eigen kracht geprobeerd te realiseren middels standaardisatie, centralisatie, procesmatig werken en kosten onderzoeken.
De uitdaging is nu deze aspecten vorm te geven, niet alleen voor het heden, maar vooral gericht op de toekomst. Het it-bedrijfsmodel van de (interne) it-leverancier moet flexibel genoeg zijn om de aanstormende internetarchitecturen te kunnen absorberen. We zitten namelijk in een overgangsfase van het client/server it-model uit de jaren negentig naar internetarchitecturen. Dit is zichtbaar bij zowel de pakketverkopers als de toenemende webapplicaties, zoals intranettoepassingen en cms’en (content management systeem). Ook nieuwe infrastructurele componenten als eai-producten (enterprise application integration) zijn gebaseerd op internettechnologieën. Zeker binnen het bedrijfsleven is deze internettrend waar te nemen. Om in de toekomst internet-gebaseerde it-services te bieden, moeten de open internetarchitecturen naadloos passen in het bedrijfsmodel van de it-dienstverlener.
Naar keuze
Internettechnologieën maken het mogelijk it-diensten als applicaties, rekenkracht en connectiviteit af te nemen van de leverancier naar keuze; degene die hoog scoort op klanttevredenheid, transparant factureert met een afrekening naar verbruik, innovatief is en een individuele klantbenadering hanteert. Informatietechnologie wordt een nutsvoorziening.
Internettechnologieën brengen deze doelen binnen bereik door hun schaalbaarheid, interconnectiviteit en toegankelijkheid. De it-manager van nu realiseert zich deze trend, maar staat voor een grote uitdaging. Veel van zijn leveranciers en medewerkers bevinden zich namelijk nog in het client/server-tijdperk. Dit stelt zijn talenten als veranderingsmanager op de proef.
Wij schetsen een it-bedrijfsmodel waarin it als nutsproduct gehanteerd kan worden en de daarmee samenhangende principes, waaronder betaling naar verbruik en gestroomlijnde factureringsprocessen. Het bedrijfsmodel omsluit het J2EE-model voor softwareapplicaties en infrastructuren, en complementeert dit met een kostenstructuur, processtructuur en hardwarearchitectuur met gelijke schaalbaarheid en kostentransparantie. De objectgeoriënteerde J2EE-standaard wordt aangevuld met een objectgeoriënteerd factureringsmodel, een organisatorisch model en aan de onderkant een passende component-gebaseerde hardwarearchitectuur. Deze complete set van objecten levert een it-organisatie op die klaar is voor de ‘nuts-toekomst’ van it.
Ondoorzichtig
In de software-engineering wordt het al langer erkend: architectuur, objecten en componenten verhogen de kwaliteit, onderhoudbaarheid en schaalbaarheid van programmatuur. In de internetwereld komt dit in de J2EE-standaard tot uiting. Webservices zullen gebouwd worden op basis van deze en andere, nog te ontwikkelen, standaarden. Een analoge structuur is te definiëren voor de infrastructurele it-wereld van servers, netwerken en ‘appliances’ (zie figuur 1).
|
De volgende stap is het doortrekken van deze architectuur naar de organisatiestructuur van de it-leverancier of -afdeling. Hardware, software, onderhoudscontracten, menskracht en beheerprocessen worden gecombineerd in objecten. Op het niveau van deze objecten worden cla’s (component level agreement) beschreven. Hierin worden Itil-procedures en kosten geborgd. Middels deze ola’s (object level agreement) worden de componenten beheerd. Een klant-sla (service level agreement) wordt opgebouwd uit een of meerdere objecten. Dit gehele raamwerk staat bekend als het Cocobit-model (cost- and component-based it).
Jarenlang is geïnvesteerd in client/server-technologie. Specifiek opgezette serverhardware voert daarbij functies uit. Elke applicatie heeft zijn eigen machine die in een veelvoud van functies voorziet: opslag, applicatieserver, authenticatie et cetera. Het functioneren van de applicatie is afhankelijk van complex en ondoorzichtig ingerichte hardware, die vaak meerdere spof’s (single-point of failure) bevat. Dit betekent dat de omgeving gevoelig is voor hardware- en softwarefouten. Het afsluiten van een volcontinu onderhoudscontract is een vereiste. Deze contracten zijn duur vanwege de gewenste reactie- en oplostijden bij calamiteiten, en omdat een ander de omgeving niet eenvoudig kan onderhouden. Op grotere schaal leidt deze client/server-opzet ertoe dat elk bedrijf zijn eigen datacentrum heeft met een specifieke technische inrichting en verschillende onderliggende contractvormen voor software- en hardwareonderhoud.
Besparen
Dit kan anders. Door een beperkt aantal architectuurconcepten toe te passen is de infrastructuuromgeving te uniformeren en te vereenvoudigen tot functionele en redundante blokken, ondersteund met relatief goedkope ‘kantooruren’ onderhoudscontracten (5×8).
Hoe valt dit te realiseren? Op basis van open protocollen worden complexe infrastructuuronderdelen (servers) ontrafeld in te isoleren functionele blokken, vaak zonder oude hardware weg te gooien. Het herschikken en opnieuw inrichten van bestaande hardware volgens het Cocobit-model leidt direct tot kostenverlaging, verhoogde schaalbaarheid en beschikbaarheid. Bestaande hardware, die meestal een veelvoud van functies invult, wordt geplaatst in een van de aangegeven functionele gebieden. Op dat moment is eenvoudig redundantie op te zetten in de functionele laag en kunnen de cla’s opgesteld worden.
Binnen het architectuurmodel kunnen organisaties op diverse manieren geld besparen. Zoveel mogelijk applicaties worden ‘server-gebaseerd’ aangeboden. Hiervoor moeten middelen als opslag en rekenkracht gecentraliseerd worden, waardoor ze efficiënter inzetbaar zijn. Bovendien daalt het aantal dure handelingen aan het bureau van de eindgebruiker. Vooral installaties, datamigraties en de individuele afstelling van het lokale systeem op het bureau van de eindgebruiker zijn onevenredig duur.
Vanuit de klantorganisatie zal weerstand ontstaan tegen deze beweging naar centralisatie. Dat is op te lossen door een actieve dialoog te onderhouden met de klant, zijn werkprocessen in detail te analyseren en van daar uit de optimale oplossing te zoeken. Wel zullen er altijd situaties zijn waarin een centrale oplossing niet mogelijk is; denk aan de eindgebruikers in een onderzoeksafdeling.
Gezond verstand
Door het ontbreken van de beschreven architectuurprincipes zijn veel Itil-invoeringstrajecten blijven steken in dikke boekwerken. De complexiteit van de it-omgeving in combinatie met de snelheid van veranderen heeft de Itil-trajecten geen goed gedaan of zelfs doen mislukken. Ook hier biedt een J2EE-raamwerk uitkomst.
Het invoeren van een beperkt aantal infrastructurele componenten zal leiden tot een Itil-herleving. Per architectuurcomponent wordt een cla gemaakt, en worden veranderings- en probleemprocedures afgesproken, en capaciteit- en kostenbeheer uitgevoerd. Op componentniveau wordt prijs-prestatie gemeten en gerapporteerd. Eventueel wordt een component uitbesteed aan een externe leverancier. Een voorbeeld hiervan zijn de ‘opslag op aanvraag’-diensten die enkele opslagleveranciers aanbieden. Een Itil-herleving zal niet als zodanig opgemerkt worden; net als CMM-herlevingen zal ook dit – terecht – als ‘gezond verstand’ worden afgedaan.
De introductie van het architectuurmodel heeft grote impact op de organisatiestructuur van de it-infrastructuurafdeling. Vanuit de klassieke school zijn infrastructuurprojectmedewerkers en -beheerders gespecialiseerd in één besturingssysteem, bijvoorbeeld Unix of Windows (server of client), en het bijbehorende hardwareplatform. In veel organisaties zijn deze competenties ook zichtbaar in de organisatiestructuur. Het betreft hier echter secundaire competenties binnen het Cocobit-model.
Bij het invoeren van het J2EE-gebaseerde bedrijfsmodel wordt ook de organisatiestructuur gebaseerd op het architectuurmodel. Er is geen Unix- of Microsoft-team, maar er komen teams voor het opslag-, server- en presentatieplatform. Hierna moet expliciet competentie opgebouwd worden binnen de blokken van figuur 1. De kennis die nodig is om een dergelijk object te beheren is breder dan de kennis die veel beheerders nu hebben. Vooral managementcompetentie in de vorm van Itil-processen is van belang. Dit vereist scholing.
Elk object wordt duidelijk gedocumenteerd. Hierbinnen staat de cla centraal. De klassieke ‘opdrachtregel tovenaar’ of de ‘klikkende’ Microsoft certified software engineer moet zijn capaciteiten anders aanwenden. De systeembeheerder moet systeemmanager worden. Voor invulling van de infrastructuurvereisten van de applicatieprojecten moet de projectleider de eigenaren van de verschillende lagen consulteren. Dit in tegenstelling tot de oude werkwijze, waar de eigenaar van de hardware – vaak het project – zelf de meeste infrastructurele knopen doorhakt, wat heeft geleid tot een lappendeken in elk datacentrum.
Eenvoud
Op basis van de architectuurcomponenten is een eenvoudige kostenverdeling op te stellen. De verdeling bestaat per object uit systeemmanuren, afschrijving van hardware, licentiekosten voor software, middelengebruik, eindgebruikervragen, onderhoudscontracten enzovoort. De logische opsplitsing van het Cocobit-model maakt het eenvoudig en over de bedrijfsgrenzen heen toepasbaar (benchmarks). De kosten van de verschillende componenten worden opgeteld tot it-werkplekkosten. Het kostenmodel is ook te gebruiken om een huidige client/server-omgeving te analyseren en snel een zakelijke rechtvaardiging voor invoering van het Cocobit-model op te stellen. De eenvoud staat voorop, het kostenmodel wordt ingebed in de financiële processen van de organisatie en voortdurend toegepast, zonder omslachtige (externe) financiële onderzoeken.
Het model is onafhankelijk van schaalgrootte. Het hoofd van een kleine it-organisatie kan zijn drie applicaties en tien servers op de aangegeven manier clusteren en hiermee zijn applicaties en infrastructuur vereenvoudigen. Hetzelfde geldt voor de multinational met meer dan honderd machines. De principes en het tco-rekenmodel (total cost of ownership, totale eigendomskosten) dat de it-hoofden hanteren blijven gelijk. Vooral voor het kleinbedrijf zijn eenvoudige implementaties beschikbaar van zowel de architectuur als het kostenmodel.
Realiseren
De tijd dat we ons overleverden aan een norse helpdesk en it-goeroes, en blanco cheques tekenden is voorbij; it wordt een nutsvoorziening. De it-leverancier zal hierop moeten anticiperen, net als de nutsindustrie nu.
De hedendaagse en toekomstige internettechnologieën realiseren de nutsgedachte in zijn volwassen stadium. Het is essentieel dat de it-manager zich hierop voorbereidt en een bedrijfsmodel kiest wat daarbij past en waarin zijn it-servicebedrijf verder kan groeien. Het Cocobit-model biedt uitkomst. De voordelen zijn direct na invoering van het model merkbaar als kostenbesparingen en kwaliteitsverhoging in de vorm van beschikbaarheid en schaalbaarheid.
De klassieke client/server-technologie blijft nog enige tijd bestaan. Het model biedt ook voor deze wereld de nodige voordelen door toepassing van (tussentijdse) server-gebaseerde oplossingen.
Een objectgeoriënteerd en voor J2EE-hardware en -software passend kostenmodel om prijs-prestatie te meten en te rapporteren is beschikbaar.
De principes die gehanteerd worden in het server-gebaseerde Cocobit-model zijn niet afhankelijk van de omvang van een bedrijf, zoals het hoort bij een model op basis van een componentenarchitectuur.< BR>
Ir. P. Schepers, directeur infrastructuur Asml, Dr. Ir. G.J. Meester, directeur Better.be