Staatssecretaris Karien van Gennip is bij het ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor buitenlandse handel, of, zoals de Amerikanen zeggen, minister of Foreign Trade. Computable sprak met haar over de betrokkenheid van EZ bij de handelsmissie naar Silicon Valley.
|
Brugfunctie
"Samen met bedrijven, universiteiten en overheden willen we Nederland neerzetten als poort naar Europa. Dat doen we als ministerie al in het algemeen, maar in dit geval gaat het vooral om ict. We willen Nederland op de kaart zetten als ict-speler. Het ministerie van Economische Zaken is faciliterend, stimulerend en bindend. Het is het boegbeeld dat zorgt dat het schip een gezicht heeft."
"Het belang van de Amerikaanse ambassade is dat die een brugfunctie vervult tussen Nederland en de VS. We hebben met de ambassade een goede samenwerking. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat Nederland meer in huis heeft. De heersende mentaliteit is er hier een van ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Ergens voor gaan, echt ambitie hebben, is onnederlands, maar dat is niet altijd zo geweest.
"Nederland is wel altijd progressief geweest, op dit moment zie je bijvoorbeeld veel innovatie in de dienstverlening, en in Silicon Valley werken bijvoorbeeld veel Nederlanders. Ik hoop dat het lukt die mentaliteit hier ook te krijgen; de cultuur dat ondernemen leuk is moet hier in ieder geval terugkeren. In de Verenigde Staten kennen scholieren de grote ondernemers in hun land. In Nederland is dat niet het geval."
Hollandse paradox
Vooral de technische innoveerders hebben een steuntje in de rug nodig. "De Hollandse Paradox is dat er wel veel fundamentele kennis aanwezig is, maar dat we die niet kunnen commercialiseren. We hebben kennis. Het is zaak dat de overheid daarbij stimulerend optreedt. Een voorbeeld hiervan is dat we nu het octrooibeleid onder de loep nemen. Het moet eenvoudiger worden om octrooien over te dragen aan startende bedrijven. De eerste geldstroom moet worden gebruikt voor spin-offs. Waar het gaat om bestaande bedrijven proberen we als overheid het mkb te stimuleren om meer samen te werken met universiteiten."
Ze wijst erop dat onderzoek en ontwikkeling nu vooral plaatsvindt bij grote ondernemingen. "Het is niet eenvoudig voor mkb’ers om toegang te krijgen tot de universiteiten, al zijn daar wel voorbeelden van te zien. Het is belangrijk om te tonen dat een afstudeerder ook bij een mkb-bedrijf goede dingen tot stand kan brengen." Het is voor een deel een mentaliteitsverandering die bij bedrijven zelf moet plaatsvinden. "Mkb’ers in de VS gaan in groten getale naar toepassingscongressen, de d van r&d. Dat zie je in Nederland bijna niet."
Ze vindt niet dat bedrijven te veel naar de overheid wijzen en daardoor te afwachtend zijn: "Als het bedrijfsleven klachten heeft over de overheid moeten we als overheid luisteren. We moeten goed bekijken wat de rol van de overheid is. Niet alles is de rol van de overheid, maar soms is dat welk het geval. Octrooibeleid is daar een voorbeeld van. Een aantal andere zaken ligt weer bij het bedrijfsleven."
Ook bij de overheid zelf kan nog veel veranderen. Van Gennip vindt dan ook dat de overheid haar voorbeeldtaak serieus moet nemen. "We zijn op het ministerie van Economische Zaken bezig met het opzetten van één bedrijvenregister. Daarbij maak je gebruik van ict. Conceptueel weten we wat we willen: één database, één punt waar je informatie kunt vinden. Nu moet dat nog technisch uitgedacht worden. Dat is niet gemakkelijk, maar we gaan het wel doen."
In het kader van het stimuleren van kleinere bedrijven zouden zij ook een grotere rol kunnen spelen, naast de vaste hofleveranciers. "Als overheid kunnen we starters helpen, al zie ik dat niet gebeuren bij iedere aanbesteding. Dat zie je ook bij het bedrijfsleven; je moet een afweging maken, en soms kies je voor stabiliteit. Ik zie niets in het voorbeeld van de VS waar je verplicht een bepaald percentage van de aanbesteding gunt aan kleine bedrijven. Het moet in je manier van denken zitten en niet gaan om percentages van budgetten."
Bèta
Aan de basis van vernieuwing ligt het enthousiasme voor technologie. "Wat we nu concreet gaan doen is niet één ding, we willen het allemáál gaan doen. Belangrijk is dat de bèta-cultuur gestimuleerd wordt. Dat is inderdaad al eerder geprobeerd. Maar we hebben nu een nieuw kabinet en er is economische noodzaak om het commerciële nut uit te baten. De urgentie is groter. Je moet jong beginnen in het stimuleren van scholieren om exact te kiezen. Als je kinderen enthousiasme voor technologie bijbrengt, zullen ze eerder techniek gaan studeren."
In samenspraak met het innovatieplatform is het initiatief Technostarter ontwikkeld, dat in eerste instantie herinneringen oproept aan Twinning. Volgens Van Gennip zijn er wel significante verschillen. "Bij Technostarter gaan we niet op de stoel van de markt zitten. We zeggen niet wat het beste idee is. Wel ligt er een overheidsrol bij het wegnemen van knelpunten. Met het Innovatieplatform zijn we nu bezig om te kijken wat die knelpunten zijn. Het geld dat we erin steken is bedoeld om het risicoprofiel te verlagen en de hobbels die starters in het algemeen hebben te verminderen."
"Twinning was vooral een investeringsgroep. Kijken naar het beleid hoorde er niet bij. Bij Technostarters gaan we de moeilijkheden één voor één af. Het uitwisselen van geleerde lessen wordt steeds belangrijker. Het verlagen van het risicoprofiel gaat voor meer starters zorgen. Durfkapitalisten moeten zelf weten waar ze in gaan investeren. De overheid zorgt dat investeren aantrekkelijk wordt."
"Waar we minder aan kunnen doen is de exit-strategie. In de tweede fase moet een bedrijf zo gezond zijn dat marktpartijen er verder in investeren. De overheid heeft geen rol bij ‘losers’. Bij bedrijven die op het randje zitten kun je het risicoprofiel wel verlagen , maar in een bedrijf dat niet goed is gaat de overheid niet in investeren."< BR>