Al twintig jaar deelt Scott McNealy de lakens uit bij Sun. Hij heeft zich in die tijd ontwikkeld van een ‘doener’ tot een ‘visionair’. Op zijn best is hij de inspirerende quarterback van een team vol technologisch vernuft, op zijn slechtst een doorgedraaide Don Quichotte die overal Microsoft-molens ziet draaien.
Peetvaders van de IT Er lijkt een heuse wisseling van de wacht op gang te komen in de ict. Het zijn vaak de oprichters van smaakmakende bedrijven die langzaam maar zeker een stapje terug doen. Ze dragen met recht en eer de geuzennaam peetvaders van de it. Computable schildert de portretten van deze generatie it-avonturiers. Alle afleveringen: |
Met de paplepel
‘Getting things done’, McNealy krijgt het met de paplepel ingegoten. Zijn vader is topmanager bij American Motors, een bedrijf dat onderdelen levert aan Ford, General Motors en Chrysler. Scott, die gek is op auto’s, begrijpt dat zijn vader moet zien te overleven in een klimaat van moordende concurrentie. Hij is diep gekwetst wanneer het bedrijf in het geweld van de ‘Motortown’ ten onder gaat. Deze gewonde ziel kan misschien verklaren waarom McNealy het zakendoen zo persoonlijk – volgens sommigen te persoonlijk – opvat.
Na het bezoeken van een dure middelbare school, waar hij uitblinkt in wiskunde maar niet in ijver, mag McNealy in 1972 naar Harvard om economie te studeren. Hier ontmoet hij onder meer Steve Ballmer, die op zijn kamer de grootste collectie Playboys heeft van de hele universiteit. "Ballmer was de bierdrinkende manager van het footballteam en ik was de bierdrinkende manager van het golfteam", zegt McNealy in Business Week. Geen wonder dus dat ze wel eens samen een biertje drinken. Wanneer Ballmer veel later het roer overneemt bij Microsoft scheldt McNealy hem uit voor Butthead, ofwel blotebillengezicht.
Bill Gates arriveert een jaar na McNealy op Harvard, maar de twee hebben elkaar daar nooit ontmoet. Wanneer McNealy afstudeert met een scriptie over antitrust-wetgeving heeft Gates Harvard al de rug toegekeerd om in een motel annex hoerenkast in New Mexico software te schrijven voor de Altair, de eerste pc aller tijden. McNealy en Gates zullen voor het eerst naast elkaar zitten wanneer de chief executive officer (ceo) van Sun als getuige optreedt in de antitrust-hoorzittingen van het Amerikaanse Congres tegen Microsoft.
Naar de top
Aanvankelijk is de ‘no-nonsense-man’ McNealy vice-president manufacturing. Hij laat maken wat de anderen bedenken. Wanneer Khosla in 1984 het bedrijf verlaat wordt McNealy ceo. Hij slaagt erin de duizelingwekkende groei van het bedrijf in goede banen te leiden door een loyaal managementteam en de beste bollebozen in de industrie bij elkaar te brengen. Sun bouwt in de jaren tachtig de werkstations waarop de bruggen, de wegen, de vliegtuigen en de auto’s van de wereld worden ontworpen. De hoge vlucht van het concern komt echt goed op gang wanneer het zich in de jaren negentig ontpopt als de grootste leverancier van Unix-servers in de interneteconomie.
De gedreven ceo is tot de komst van internet nooit een echte techneut of visionair geweest. Hij ziet het vooral als zijn taak om de doldwaze invallen van bonafide genieën als Bill Joy, James Gosling en Eric Schmidt te transformeren in echte verkoopbare producten en keiharde cijfers op de kwartaalbalans. Wanneer echter de euforie van de internetrevolutie in de jaren negentig woest om zich heen grijpt staat zelfs McNealy niet meer met beide benen op de grond. Hij schrijft geschiedenis door zich op te werpen als de Java-man.
Zijn technische jongens hebben in 1994 een programmeertaal ontwikkeld waarmee programma’s te schrijven zijn die gemakkelijk via een netwerk kunnen worden verspreid. Ze menen echter met OAK op een dood spoor te zijn beland. McNealy bespeurt in het nieuwe platform de vervulling van zijn stoutste dromen: het netwerk is de computer, internet is de toekomst van alles en Gates moet heel erg dood. Het product wordt omgedoopt in Java en Sun heeft een nieuw vlaggenschip. McNealy beschouwt zijn onderneming langzamerhand niet meer als een ict- versie van American Motors maar de als de avant-garde van de technologische revolutie.
Weg met Microsoft
Na zijn metamorfose van fabrieks- tot Java-man wil McNealy niet alleen succes voor Sun, hij wil ook erkenning. De man die zijn vier zonen naar zijn favoriete automodellen heeft genoemd (Maverick, Dakota, Colt en Scout) blaast alsmaar hoger van de toren waar het Microsoft betreft. De soms vermakelijke, soms genante verbale aanvallen op Gates en Ballmer worden een vast onderdeel van de rondtrekkende McNealy-show. Windows-producten zijn net zo slecht als haarballen en even onbetrouwbaar als Oost-Duitse Trabants, en de leiding van Microsoft bestaat uit maffiabazen.
Scott McNealy
|
Gevraag naar de motieven voor die rabiate aanvallen zegt McNealy in Business Week: "Sun is het enige computerbedrijf dat op geen enkele manier partner is van Microsoft. Misschien zou het slimmer zijn wanneer ik mijn mond hield, want al mijn klanten zitten tot over hun oren in die producten. Zowel mijn klanten als mijn marketingmensen zijn woedend wanneer ik mijn mond opendoe, maar ik ben immers de laatste die nog vrijuit kan spreken." Wie zoiets leest hoort inwendig de molens van Don Quichotte malen.
Pas op, een pinguïn
Anno 2000 is Sun één van de vier hoekstenen van de dotcom-revolutie. Cisco levert de routers, EMC de opslagcapaciteit, Oracle de database en Sun de servers waarop alles draait. Geen wonder dus dat, wanneer de dotcom’s imploderen, ook Suns verkoopcijfers het diepe ingaan. Een cohort topmanagers meldt zich bij de nooduitgang. In april 2002 houdt ook Eddy Zander, Suns eigen versie van Sancho Panza, het voor gezien. Tussen augustus 2000 en mei 2003 keldert de waarde van het aandeel met 94 procent. Door de lage marktwaarde schieten geruchten over een overname – wie zal het zijn HP, Oracle, IBM – als paddestoelen uit de grond.
McNealy heeft de laatste jaren een strategie van diversificatie gevolgd door meer nadruk te leggen op softwareontwikkeling en dienstverlening, maar de hoofdmoot van de inkomsten komt nog steeds uit de servermarkt. Juist daar heeft zijn onderneming het zwaar te verduren. Aan de bovenkant van de markt rukken HP en IBM met gelijkwaardige producten Suns speeltuintje binnen. Aan de onderkant stappen klanten massaal over naar goedkopere servers van Dell die gebruik maken van Intel-microprocessoren en draaien op Linux. Het lijkt erop dat niet de Dark Force uit Seattle maar juist die schattige pinguïn McNealy in zijn hemd zal zetten.
Analisten menen dat de topman door zijn succes als hoeksteen van internet achter het stuur in slaap is gesukkeld. Door zijn totale oorlog tegen Microsoft heeft hij te weinig gelet op een pinguïn die hem plotseling links passeerde. Pas in 2002 trok hij op een conferentie van Sun voor het eerst een pinguïnpak aan om bekend te maken dat klanten voortaan konden kiezen tussen Solaris en Linux. Veel te laat, zeggen de analisten. Ook het negeren van Intel – inderdaad, 32-bit is goed genoeg voor de meeste applicaties – komt het concern nu duur te staan.
Onstuimig en optimistisch
En Java-man? McNealy blijft even onstuimig en optimistisch over de toekomst van Sun als altijd. "De meeste bedrijven zouden dolgraag in de put zitten waarin wij nu zitten", zegt hij. Hoe hij zich uit de crisis zal werken? Uiteraard gokt Sun op technologische innovatie: snellere chips en nieuwe software die een ratjetoe aan computers en applicaties als één platform laten opereren. Misschien kunnen Dell en Intel goedkopere producten leveren, maar deze zullen nooit zo goed zijn als die van Sun. Tenminste, dat gelooft McNealy.
Hij is bewonderenswaardig vanwege de totale overgave waarmee hij het Java-platform op zijn schouders tot wasdom heeft gebracht. Java zit nu in meer dan honderd miljoen mobieltjes en andere technische hebbedingetjes. De licentiegelden die Sun hiervoor opstrijkt, enige tientallen miljoenen euro’s per jaar, zetten echter niet echt zoden aan de dijk. McNealy waardeert Java het meest vanwege de schade die het heeft toegebracht aan Microsofts pogingen wereldwijd iedereen aan zich te onderwerpen.
Het lijkt soms alsof McNealy waarlijk een groot leider in de ict had kunnen zijn wanneer er geen Microsoft was geweest. Waarschijnlijk was hij dan echter te hoop gelopen tegen een andere concurrent. De topman kan wellicht nog een lesje leren van de Godfather-filmcyclus. Maffiabaas Vito Corleone leert zijn zoon Michael dat hij zijn vrienden dichtbij zich moeten houden, maar zijn vijanden nog dichterbij. Wellicht blijft McNealy lang genoeg ceo van Sun om van zijn fouten te leren en zal hij het blotebillengezicht uit Seattle nog een publiekelijk zoenen.< BR>