Ze zijn een tijdje uit de mode geweest, de TPC-C benchmarks. De hardwareleveranciers grijpen ze nu weer aan om de superioriteit van hun platformen aan te tonen. Vorige week maakte IBM bekend dat zijn nieuwe p690 Unix server tijdens een dergelijke test 681 duizend transacties per minuut haalde. Dat is een volle 3 procent sneller dan de vorige topper, de HP Superdome onder Windows Server 2003.
Ligt iemand wakker van 3 procent sneller of trager? Allicht niet. Net zo min als iemand zich ooit druk maakte over de opeenvolging van records van polsstokspringer Sergei Bubka. Net zoals Bubka wist dat hij op de volgende meeting weer een centimeter hoger kon springen, houden ook de serverleveranciers altijd een slag om de arm. Allicht heeft IBM nog 10 procent meer in petto, maar het wacht met die uitspelen tot een Windows-adept het jongste record met een klein percentage klopt. Bubka wist het immers al: per centimeter meer kreeg hij op iedere meeting een snelle auto of een vorstelijke premie cadeau. Twee centimeter bracht niet meer op dan één. Zo levert ook iedere nieuwe benchmark de computerfabrikanten wat extra publiciteit op.
Opmerkelijk is wel dat IBM het nieuwe record haalde met slechts 32 processoren. HP had er 64 nodig. Een niet onbelangrijk detail voor de klant, want met een lager aantal processoren valt allicht wel de prijs van softwarelicenties te drukken. Naar verluidt zaten een Japanse bank en een Amerikaanse kleinhandel op deze test te wachten voor ze een investeringsbeslissing maakten.
Al even opmerkelijk: IBM gebruikte voor het eerst in jaren nog eens zijn eigen DB2 database in een TPC-C benchmark, in plaats van het rivaliserende Oracle. Larry Ellison zal tandenknarsen: hij moet op zoek naar een nieuwe grap over IBM. < BR>