‘Open source’ is niet per definitie de beste keus. Van geval tot geval dient een afweging gemaakt te worden, meent Tom van den Broek.
De discussie over al dan niet ‘open-source’ loopt al een hele tijd, en ik vind het erg interessant de verschillende standpunten te lezen. Op de krachtig geformuleerde meningen van de heren Deibel en Talman (Computable, 06 september) wil ik reageren.
Laat ik voorop stellen dat ik niet denk de waarheid in pacht te hebben. Liever geef ik een aantal overwegingen tegen de stellingen van beide heren.
‘De Microsoft-standaard’: wat wil Twan Deibel nu eigenlijk? Iets minder dan een gepeperde reactie hoeft hij niet te verwachten. Hoe doe ik dat zonder ‘Microsoft-bashing’?
Twan Deibel heeft gelijk. De wereld wil alleen maar software die werkt. Zonder geïnteresseerd te zijn in software-architectuur, laat staan in lagere code, compiler-afhankelijk gedrag, enzovoort. De vraag is alleen of Microsoft dergelijke software levert. De enige valide regel om Microsoft te kopen is de brede ondersteuning in de markt, wat een bredere ondersteuning in de markt veroorzaakt. Ziehier de vicieuze cirkel waaraan Microsoft zijn marktpositie ontleent. Niet de tevredenheid over de producten. De gebruikers moeten maar leven met de beperkingen die met deze software komen. Om in de analogie van Twan Deibel te blijven: De auto van de heer Deibel rijdt alleen vooruit, en maakt bochten naar links. De wereld is rond, en we kunnen dus overal komen. Gelukkig hebben we een rijksdienst van het wegverkeer (de overheid) die dergelijke auto’s van de weg houdt. En dus vraag ik u (zonder scheldwoorden te gebruiken): is het geen verplichting van de overheid om ervoor te zorgen dat de software die onze levens registreert, controleert en al in grote mate regelt, onder een vorm van controle en toezicht valt? Is open-source daar niet juist het gereedschap voor?
Software zit vol met fouten, en we moeten hopen dat die niet leiden tot storingen. We moeten niet roomser zijn dan de paus. De markt dwingt een strategie af die steeds slechtere software oplevert. Hergebruik, snellere ’time to market’, enzovoort. De markt krijgt dus wat ze eist: waardeloze software, snel geleverd. Sommige gebruikers zijn hierbij gebaat. Andere gebruikers niet, en willen de mogelijkheid hebben de software aan te passen. Deze groep eist ‘open-source’
Wie past software aan?
Dit brengt me bij de heren Talman en Waldorp (Computable, 06 september en 05 juli). Hoezo zou de overheid generiek moeten kiezen voor ‘open-source’? Kletskoek. De overheid moet situatie-afhankelijk kiezen voor software die de situatie vereist, en daarbij de belastingbetaler dienen door kostenefficiënt te werken. Koop voor kantoorautomatisering lekker gewoon ‘mainstream’, net als de rest van de markt. Goedkoop in training, onderhoud, en aanschaf. Let wel: ‘open source’ betekent niet ‘Linux’ of ‘is goedkoop’!
Groot hiaat vind ik dat de heren oorzaak en gevolg niet met elkaar verbinden.
Wie zou die erg complexe software moeten controleren? Neem van mij aan: niet de wijze heren in Den Haag. De burger? Als die al zin heeft om miljoenen regels code voor het goede doel te controleren, waar kan hij dan heen met zijn bevindingen? En wie controleert die dan? Bovendien kun je niet alleen roepen: "Het moet gecontroleerd worden", en dan stoppen. Wie gaat de software vervolgens aanpassen? ‘Open source’ betekent niet: vrij aanpasbaar. Het verschaft alleen de mogelijkheid te kijken wat er onder de motorkap gebeurt.
De toeleverancier zou het kunnen doen (onderhoudscontract), maar elke wijziging houdt een mogelijke introductie van fouten in (of het openbaren van reeds bestaande fouten). Bovendien gaat de overheid dan een standaardproduct van een toeleverancier nader specificeren, en naar mijn mening mag de toeleverancier hier geld voor vragen.
Ik ben het echter met de heren eens dat bepaalde overheidsinformatiesystemen meer controle vereisen. Dit zijn vaak zulke specifieke producten dat de overheid ze zou moeten specificeren, laten ontwikkelen en de broncode als product moet eisen. Deze broncode zou de overheid vervolgens openbaar kunnen maken, om de ‘wantrouwende’ burger inzicht te geven. Noodzaak daartoe zie ik echter niet.
In plaats van ons te concentreren op de software, kunnen we gebruikers van software beter de waarheid laten zien. Software is niet volmaakt. Leid geen absolute waarheden af van softwaresystemen.
De overheid moet niet kiezen tussen ‘open-source’ en klassieke producten. Zij moet controleren of een product voldoet aan de functionele specificaties voor een specifieke toepassing. Verder moet de overheid waken voor misbruik van de gegevens, zowel vanuit de software als door inbraak in de systemen.
Tom van den Broek Tilburg