Het gonst ervan in de automatiseringswereld. Het is alom webservices wat de klok slaat. En inderdaad: het potentieel is enorm. Maar voordat de markt zich kan ontwikkelen, moeten grote hindernissen worden overwonnen.
De markt voor webservices Vier soorten bedrijven begeven zich op de markt voor webservices: Aanbieders van ontwikkeltools (waaronder Microsoft, Sun, Borland, BEA Systems, Oracle en IBM). Momenteel zijn dit nog de belangrijkste partijen op de markt. Microsofts .NET is het bekendste ontwikkelplatform, gevolgd door het concurrerende Open Network Environment (ONE) van Sun. ONE is gebaseerd op dezelfde standaarden als .NET, alleen hanteert Sun de programmeertaal Java (of liever gezegd J2EE). Leveranciers van middleware (Grand Central, Tibco, Webmethods en Vitria) SOAP, UDDI en WSDL zijn alledrie standaarden voor middleware, software waarmee applicaties over een netwerk met elkaar communiceren. Webservices vormen een kans voor allerlei leveranciers van middleware. De aard van de middleware is wel heel anders dan in het oude client/server tijdperk waarin veel middelware-aanbieders groot zijn geworden, zegt Shivram van Tibco. "Toen ging het vooral om dat je computers met elkaar kon laten communiceren. Nu moet je hoogwaardiger diensten bieden: je moet hele datastructuren en processen verbinden." Producenten van beheer-omgevingen voor webservices (Cape Clear, Blue Titan en Software AG) Voor zaken als autorisatie, billing en de routering van verzoeken naar de juiste servers zijn webservice-managementomgevingen te koop. Ook kunnen deze beheerdiensten extern worden betrokken; mogelijk kan de komst van webservices daarom het wegkwijnende ASP-model nieuw leven inblazen, meent Shivram. Aanbieders van applicaties (Microsoft, SAP, Siebel) "Naarmate de markt zich verder ontwikkelt, zullen de aanbieders van webservices belangrijker worden", verwacht onderzoeker Warmerdam van IDC. "Onder andere de huidige ERP- en CRM-aanbieders storten zich op deze markt en stellen ze hun functionaliteit steeds meer ter beschikking in de vorm van webservices. "Met tegenzin", zegt Shivram, "Zij zijn vanoudsher gewend om bedrijven met hun eigen, gesloten software te bedienen. Maar omdat de indruk hebben dat hun afnemers erop zitten te wachten, proberen ze hier toch op in te spelen."Behalve deze vier partijen kunnen allerlei dienstverleners en hardwareleveranciers eveneens profiteren van een opkomst van webservices. "Tenslotte moet de software worden geïnstalleerd en onderhouden, en moet er voldoende server-ruimte zijn om de applicaties op te slaan", zegt Warmerdam. Hij houdt er – met de nodige mitsen en maren – rekening mee dat de markt voor webservices zal groeien van rond de 1,6 miljard dollar in 2004 tot 34 miljard dollar in 2007. |
Een dergelijke geavanceerde toepassing is er niet, nog niet tenminste. De techniek schrijdt echter voort, en er komen steeds meer applicaties die kunnen samenwerken via internet of intranet. Er is al een term voor gemunt: ‘webservices’. Trendwatchers voorspellen dat de uitspraak van Larry Ellison van Oracle binnen enkele jaren zal worden bewaarheid, dat ’the web is the desktop’ en dat de huidige PC’s zullen plaatsmaken voor ’thin clients’ die allerlei software via het internet bedienen.
Door alle drukte zou je bijna vergeten dat webservices eerder een zoveelste logische volgende stap zijn in de geschiedenis van de automatisering dan een werkelijk revolutionaire doorbraak. ‘De wereld verandert niet door webservices’, zegt Aditya Shivram, Product Marketing Manager van Tibco Europe. Een webservice is welbeschouwd niet meer dan een applicatie die zelfstandig of in samenhang met andere taken uitvoert. De applicaties draaien altijd onder een browser van een PC, een PDA, een GSM of een soortgelijk apparaat. Inderdaad niet echt wereldschokkend; zo bijzonder is het niet dat er geautomatiseerde diensten kunnen worden opgeroepen via een browser – tenslotte bestaan er al jaren webwinkels en veilingen.
Nieuw is echter dat deze applicaties dankzij open standaarden als XML, SOAP, WSDL en UDDI makkelijk kunnen worden geïntegreerd – webservices worden wel eens bestempeld als componenten die alleen aan elkaar hoeven te worden geplakt om hele softwarebouwwerken op te trekken. Ook nieuw is dat de webdiensten niet alleen aan mensen worden verstrekt, maar ook op grote schaal aan andere computers. Met andere woorden, dat informatiesystemen automatisch, zonder menselijke tussenkomst, gegevens elkaar kunnen aanroepen. Tot dusver was dit voorbehouden aan grote bedrijven en hun leveranciers met eigen EDI (Electronic Data Interchange)-software. "Webservices werken daarentegen ideaal in een omgeving met heel veel vragers en veel aanbieders", zegt Gregor Petri, director Business Development bij Software AG.
Terrorismebestendig
Getuige alle rumoer rondom webservices, zijn de bedrijven in de sector er goed in geslaagd de belangstelling te wekken van potentiële afnemers voor hun producten en diensten. Maar verder zit er weinig schot in. Volgens Marcel Warmerdam, Research Director van onderzoeksbureau IDC heeft bijvoorbeeld nog geen derde van de Nederlandse ondernemingen met meer dan 100 werknemers een pilotproject of een werkende webservice. Meer dan een kwart heeft geen belangstelling of laat de ontwikkelingen op hun beloop. En de uitgaven aan webservices dalen nu eerder dan dat ze stijgen.
Toch is er reden tot optimisme, want webservices kunnen – althans in theorie – gigantische voordelen opleveren. Voor de eindgebruiker zal het voordeel ‘m voornamelijk schuilen in het gemak waarmee hij allerlei diensten kan oproepen. Voor bedrijven lonkt het perspectief van enorme kostenbesparingen. "Webservices lijken tegemoet te komen aan de wens om applicaties te laten samenwerken in heterogene omgevingen en binnen de bestaande netwerkinfrastructuur", zegt Wim Hoek, marketing manager van softwarebedrijf Borland. "Het is nu mogelijk om platform-, hardware-, en taalonafhankelijke webservices te ontwikkelen." En dat kan wellicht leiden tot goedkopere software en tot een sterkere positie van afnemers ten opzichte van softwareleveranciers en bijgevolg tot druk op de prijzen."
Een bijkomend voordeel is dat een ‘peer to peer’ omgeving als bij webservices zelfsturend is. "Er is geen autoriteit of hiërarchische structuur nodig", zegt Petri. "De partijen sturen elkaar aan door het uitwisselen van XML documenten. En dit biedt een veel grotere kans op continuïteit dan hiërarchische systemen met een ‘single point of failures’. Bij de aanslagen in New York op 11 september 2001, bleef internet dankzij de ‘peer to peer’ architectuur ook in de lucht terwijl hiërarchische opgezet systemen als telefoon en televisie het snel begaven."
Kip en ei
Waarom loopt het ondanks alle mogelijke voordelen commercieel gezien dan nog niet zo’n vaart met webservices? Gedeeltelijk is dit te wijten aan het bekende kip-en-ei probleem, dat zich met de huidige laagconjunctuur extra nadrukkelijk laat voelen. Momenteel zijn bedrijven niet genegen om te investeren in technologie die zichzelf nog niet heeft bewezen. "Daarnaast zijn bedrijven de laatste jaren flink overvoerd door ‘paradigm shifts’ en ‘killer app’s’", aldus Warmerdam, en al die marktingpraat heeft het enthousiasme voor innovaties aanzienlijk getemperd. "Zeker als het zo moeilijk te begrijpen is als webservices. De CIO en zijn techneuten begrijpen het misschien nog, maar hoe overtuigen ze de CEO dat webservices werkelijk de moeite waard zijn?" In dit stadium is dat nog moeilijk.
De koudwatervrees en de desinteresse van bedrijven wordt gevoed door twee problemen van meer structurele aard. Het eerste probleem hangt samen met de beveiliging. Wil een gebruiker op internet eenvoudig kunnen heen en weer springen tussen verschillende webservices, dan moeten persoonlijke gegevens centraal ergens op het internet worden opgeslagen. Microsoft heeft zich opgeworpen als beheerder van persoonlijke data, en probeert een standaard voor het authenticeren op internet door te voeren via de dienst Passport. Sun en AOL Time Warner hebben het alternatieve Liberty Alliance opgericht. De twee partijen hebben al toenadering tot elkaar gezocht, en als die er niet komt zullen er wel partijen komen die beide systemen koppelen. Maar het werkt op z’n minst vertragend.
Ernstiger is dat de ontwikkeling van nieuwe open standaarden voor webservices onder druk staat. Allerlei overkoepelende en lang niet altijd onafhankelijke organisaties houden zich bezig met het definiëren van standaarden, van het World Wide Web Consortium (W3C) tot UDDI.org, van Oasis tot UN/Cefact, van OMG tot het door IBM en Microsoft geïnitieerde Webservices Interoperablity Organisation (WSI-O) en het concurrerende Webservices Choreography Interface (WSCI) van Sun, BEA en SAP. Een dergelijke versnippering staat vaak garant voor trage besluitvormingsprocedures, al was het maar omdat "iedereen zijn eigen technologietje probeert te laten opnemen als standaard", zoals Warmerdam zegt. Of het kan leiden tot standaarden die niet op elkaar aansluiten.
Door gebrek aan veiligheid en standaardisering worden webservices nu vooral toegepast binnen bedrijven en in gesloten netwerken. Het is allerminst zeker of webservices ooit daarbuiten zullen worden gebruikt. "De belangrijkste voorwaarde is dat de standaardisatie voor verdere ontwikkeling van de grond komt", zegt Warmerdam. "En als je ziet hoe de sector eerder heeft gefaald met de standaardisatie van Unix en Corba, valt te vrezen of dat ooit lukt."
Jan Bletz freelance medewerker