Begin februari heeft de Europese Commissie het zogenaamde eEurope Benchmarking Report goedgekeurd. Deze benchmarking is een onderdeel van het eEurope actieplan, waartoe het voornemen werd genomen tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Lissabon, in juni 2000.
De belangrijkste doelstellingen van dit actieplan zijn toename van het internetgebruik, terwijl datzelfde internet sneller, goedkoper én veiliger moet worden. Nu, bijna twee jaar later, is het tijd een voorlopige balans op te maken. Hoe staat het met de ontwikkelingen op Europees en op Nederlands niveau?
Eén van de eerste zaken die in het oog springen, is het percentage van internetpenetratie in Nederland. Ons land scoort hierop het hoogst, namelijk ruim 60 procent, tegen een Europees gemiddelde van een kleine 38 procent. internetpenetratie wordt op twee manieren gemeten: het aantal huishoudens dat toegang heeft tot internet en het aantal personen dat internet gebruikt thuis, op school, op het werk, enzovoort.
De hoogte van het percentage wordt voor een aanzienlijk deel bepaald door internetpenetratie bij bedrijven. Op Europees niveau heeft 90 procent van de bedrijven met tien werknemers of meer toegang tot internet, meer dan 60 procent heeft een eigen website.
Voor Nederland is deze 60 procent een mooie score en, hoewel de cijfers ook aangeven dat de groei van internetpenetratie in Europa licht stagneert, is het zaak niet achterover te leunen omdat we toch al het beste jongetje van de klas zouden zijn. Bovendien moet goed gekeken worden naar hoe het percentage is opgebouwd.
Hoe staat het bijvoorbeeld met internettoegang op scholen, in achterstandswijken, bij senioren? Eén van de doelstellingen van eEurope was toegang tot internet op alle scholen in de Europese Unie tegen het einde van 2001 te realiseren. Deze doelstelling is nog lang niet gehaald. Sterker nog, Nederland zit net onder het gemiddelde van vier computers aangesloten op internet per honderd leerlingen. Dan is er nog niets gezegd over hoe deze aansluitingen worden gebruikt – voor educatieve of administratieve doeleinden – en in welke mate de internetaansluiting daadwerkelijk dagelijks wordt gebruikt in het leerproces.
Op Europees niveau moet ook gewaakt worden voor een ander gevaar, namelijk dat van een digitale tweedeling. De percentages van internetpenetratie van de 15 lidstaten lopen sterk uiteen. Met name de Zuid-Europese landen scoren onder het gemiddelde, met als zorgenkindje Griekenland dat ruim achter blijft met 10 procent. Willen we in Europa echt de kenniseconomie en de kennismaatschappij stimuleren en vermijden dat bevolkingsgroepen uitgesloten zijn van de verworvenheden van ict zoals internet, dan mogen we niet tevreden zijn met deze cijfers.
Ik wil daarom nogmaals pleiten voor de snelle introductie van digitale televisie, hét alternatieve platform voor toegang tot internet. In het Europees Parlement heb ik mij sterk gemaakt voor Multimedia Home Platform (MHP) als standaard en met succes, want MHP staat nu op de lijst van standaarden en zal als zodanig worden aangemoedigd door de lidstaten. Een ander platform zal de derde generatie mobiele telefonie zijn. Hoe het hier echter zal verlopen wat betreft de snélle introductie valt nog te bezien.
Tot slot nog dit. De groei van internettoegang (18 procent in maart 2000, 28 procent in oktober 2000, 36 procent in juni 2001, 38 procent in december 2001) is voor een groot deel te danken aan de daling van de prijzen van vaste telefonie, een belangrijke verworvenheid waarvoor ik mij in het verleden sterk heb gemaakt, en zal blijven maken. Het betreft hier echter internet via de reguliere telefoonkabels. Eén van de doelstellingen van eEurope was ook snéller internet.
Hoe zit het echter met de ontwikkeling van breedband in Europa? Bij de presentatie van het Benchmarking Report liet Eurocommissaris Liikanen weten "dat breedband de essentiële fysieke structuur is voor de kennismaatschappij. Zonder breedband zullen de Lissabon-doelstellingen niet volledig gerealiseerd kunnen worden".
Als deze doelstellingen binnen het aangegeven tijdpad gehaald moeten gaan worden (namelijk eind 2002) dan is er nog een hoop te doen. Het Benchmarking Report laat namelijk zien dat de introductie van breedband erg traag verloopt in Europa. Dit steekt schril af bij de ontwikkelingen in landen als de VS, Canada en Zuid-Korea. De belangrijkste knelpunten kent u: breedband is te duur, er zijn nog maar twee platforms beschikbaar (adsl en kabel) en het aanbod is klein.
Nu de nieuwe richtlijnen voor telecom begin februari zijn aangenomen door de Europese Raad van telecomministers is in ieder geval een aantal belangrijke voorwaarden gecreëerd om de concurrentie te bevorderen en de groei in de breedbandmarkt te stimuleren. Met deze maatregelen alleen zijn we er echter nog lang niet.
Op mijn website kunt u de recente ontwikkelingen hierover volgen.
Wim G. van Velzen, CDA-Europarlementariër, woordvoerder ict en vice-voorzitter EVP-ED fractie – http://www.wimvanvelzen.nl