Fred van der Molen beschouwt en becommentarieert het ict nieuws van de afgelopen week. Met deze keer: Was Lou echt zo goed? Kan Linus het nog bijbenen? Wat zegt u, een Van?
Was Lou echt zo goed?
… de cijfers spreken niet voor zich. Natuurlijk, Lou Gerstner werd in 1994 de baas van een mammoetconcern dat het spoor volledig bijster was en onvoorstelbare verliezen maakte (8 miljard dollar over 1993). Zeker, Gerstner maakt het concern verbluffend snel winstgevend en realiseerde verder stabiele zwarte cijfers. Big Blue maakte zelfs in het ‘rampjaar’ 2001 toen de concurrenten HP, Compaq en Sun door een diep dal gingen, nog een winst van 7,7 miljard dollar. IBM fungeert als rolmodel voor de concurrentie, die met stinkende jaloezie kijken naar de stabiele inkomstenstroom van de grote services-poot.
Maar nu de andere kant. Een gemiddelde omzetgroei van zo’n drie procent in negen jaren Gerstner is bepaald niet indrukwekkend. Dat de koers van het IBM-aandeel in die periode toch met bijna achthonderd procent steeg, komt niet in de laatste plaats door de zorgvuldige koerspolitiek van het concern. Gerstner liet namelijk in zijn bewind meer dan 44 miljard dollar aan aandelen terugkopen. Zo word je vanzelf een beurslieveling.
Lou werd kapitein van een mammoettanker die op een zandbak was gelopen. Decennia van marktdominantie hadden van het bedrijf een starre, arrogante en bijna autistische organisatie gemaakt, waar de ene divisie nauwelijks wist wat de andere deed. Het concern was vooral met zichzelf bezig. De interne beveiligingsprocedures waren even berucht als de minimale kleurvariaties die in de verplichte blauwe kostuums werden getolereerd. Het IBM-kantoor was een onneembare vesting. Ik herinner me nog dat ik eind jaren tachtig in mijn onnozelheid een evaluatie-exemplaar van de tekstverwerker Display Write bij IBM aanvroeg. De redactie wilde die vergelijken met Word Perfect, Word en Word Star. Of ze het in Keulen hoorden donderen! Dat was niet mogelijk. Ik moest maar met een dealer bellen. Met DisplayWrite is het niks geworden, evenmin als met al die andere pc-software van het bedrijf.
Na de introductie van de IBM-pc had ‘Big Blue’, ondanks de fenomenale researchcapaciteiten, eigenlijk alle marktontwikkelingen gemist. De grote verdienste van buitenstaander Gerstner is dat hij de bestaande cultuur wist af te breken om het eilandenrijk tot een continent samen te smeden. Een cruciale beslissing was zijn besluit het concern niet op te splitsen. Veel analisten vonden dat destijds de meest haalbare aanpak om efficiëntie te scheppen in de spaghetti van divisies. Bijgebleven is me ook nog het nieuwe kledingadvies dat Gerstner in een van zijn concernbrede mailberichten verordonneerde: het blauwe kostuum was niet meer altijd en voor iedereen verplicht. Het ‘T-shirt gebod’ getuigde van inzicht in de onderliggende problemen van het bedrijf: Big Blue had het contact met de swingende pc-sector verloren, destijds het centrum van de it-ontwikkelingen.
Gerstner bouwde IBM om van een hardware-club op retour tot een ge-oliede serviceorganisatie die praktisch elk probleem de baas kon. Want expertise was er wel bij het concern, meer dan bij elk ander computerbedrijf. De vorming van IBM Global Services bleek achteraf een gouden greep, net als die beslissing om de componentendivisie intern te verzelfstandigen en ook voor concurrenten te laten produceren. De matige omzetgroei maakt duidelijk dat lang niet alles goed liep – met Unix bleef het lang modderen, om over de pc-divisie maar te zwijgen – maar je kunt ook niet alles hebben. Een van de meest opvallende dingen aan de Gerstner-periode vind ik nog altijd dat zijn bedrijf zo feilloos de belangrijkste technologische trends onderkende en er met zijn volle gewicht achter ging staan: internet, Java en Linux. Gerstner heeft IBM behalve winstgevend ook nog ‘cool’ gemaakt.
Kan Linus het nog bijbenen?
… steeds meer Linux-adepten vragen zich dat af. Duizenden programmeurs dragen permanent verbeteringen en uitbreidingen aan voor het besturingssysteem Linux, de vinding van Linus Torvalds. Dat is de stille kracht achter het open-broncode concept. Maar uiteindelijk moeten de belangrijkste ‘patches’ – reparaties en verbeteringen – worden opgenomen in de ‘kernel’ van het systeem en daar waakt nog altijd Linus zelf over. Maar kan de parttimer Torvalds, hij werkt immers bij chipsbakker Transmeta, dat allemaal wel aan? De inner circle van de Linux-wereld begint zich daar wel een beetje zorgen om te maken. Ze wijzen op de traagheid waarmee verbeteringen in het steeds complexer wordende besturingssysteem worden opgenomen. Steeds openlijker suggereren andere gerenommeerde ‘Patch Pinguins’ dat het management van de kernel-innovatie moet worden verbreed. Op dit moment heeft Torvalds in de praktijk ook wel een groot aantal ‘maintainers’ die min of meer verantwoordelijk voor onderdelen van het systeem, maar deze vertrouwelingen moeten uiteindelijk maar afwachten of en wanneer het de Groot Pinguin Linus behaagt hun voorstellen ook daadwerkelijk te verwerken. De ergernissen daarover nemen toe. De vernieuwing verloopt trager dan veel Linux-kenners wensen. Zij wijzen erop dat Linux-distributeurs als Red Hat, Su SE en Mandrake hun versies uitleveren met actuelere kernels dan de officiële Torvalds-versie. Het mag en kan allemaal, want alle broncode is open, maar de Linux-ontwikkeling is erbij gebaat dat de basisversies van alle systemen ook op langere termijn identiek blijven. Anders krijgen we hetzelfde als wat met Unix is gebeurd.
Wat zegt u, een Van?
… ja een virtual area network. Wat is daar mis mee? Het spijt me u dit te moeten melden, maar na de Lan, Wan, San en Man hebben we nu ook de Van. Voor klachten over deze aanzwellende acroniemendiarree wende u zich Silicon Graphics (SGI). Die heeft het bedacht. Enige clementie is overigens op zijn plaats, want SGI wordt het leven erg moeilijk gemaakt door leveranciers van Windows en Linux-machines. De vermaarde leverancier van snelle werkstations en supercomputers wordt steeds verder ‘omhoog’ gedrukt. Digitale filmstudio’s als Pixar en Dreamworks zetten bijvoorbeeld in toenemende mate clusters van Linux-machines in om de Toy Stories van deze wereld uit te rekenen. Dat is veel goedkoper dan die dure SGI-kasten. Maar het altijd creatieve SGI heeft wat nieuws bedacht, of liever een heel oud concept in een nieuw jasje gestoken: organisaties kopen niet meer zelf dure supercomputers maar huren rekencapaciteit. Zo ging het ook in de hoogtijdagen van de mainframe. Het verschil met het concept van SGI is dat het om grafische applicaties gaat en dat je via internet werkt: virtual area networking dus. Dankzij nieuwe software van SGI kunnen gebruikers straks vanaf elke plek op de wereld de capaciteit van grafische supercomputers inzetten om complexe 3D beelden te creëren, te bekijken en te manipuleren. Een uitdagend plan dat helemaal past in de tweede internetrevolutie. Het ‘world wide web’ gaf ons een extra harde schijf van oneindige omvang; p2p-technologie, ‘gridcomputing’ en virtual area networking maken van het internet straks een oneindige computer.